Psalms 73:23

Dicht bij God zijn

De toestand van Asaf en van iedere Godvrezende staat in het grootst mogelijke contrast – aangegeven door het woord “echter” – met dat van de goddelozen. Asaf kan vol vertrouwen tegen God zeggen: “Ik zal echter voortdurend bij U zijn” (Ps 73:23). Het is ook mogelijk en waarschijnlijk beter om te vertalen met “echter ik was altijd bij U geweest”. Al de tijd dat hij twijfelde, was God, zonder dat hij zich ervan bewust was, bij Hem. God had zijn rechterhand gegrepen. Dit wijst op een stevige greep, een greep die niet verslapt. God heeft ook onze hand stevig gegrepen en zal ons nooit loslaten (vgl. Jh 10:28-30). Zo gaat Hij met ons op weg naar Zijn einddoel, ook en vooral in tijden van beproeving.

Onderweg naar het door Hem bepaalde doel van zegen leidt Hij het gelovig overblijfsel door Zijn raad, zodat zij in de duisternis die hen kan omgeven, als zij in twijfel verstrikt zijn, de juiste weg volgen (Ps 73:24). Zo zullen zij de zegen van het vrederijk binnengaan. Het einddoel is dat God het gelovig overblijfsel in het vrederijk, nadat Zijn heerlijkheid daarin is neergedaald in de nieuwe tempel, aanneemt en laat delen in de beloofde zegen.

Als dit eenmaal helder voor de aandacht staat, zegt Asaf, en zegt de gelovige, dat hij niemand behalve God in de hemel heeft (Ps 73:25). En als God genoeg is in de hemel, is er dan ergens op aarde naast Hem iets waar de gelovige vreugde in kan vinden? De vraag stellen is hem beantwoorden. Feitelijk gaat het erom dat de God van de hemelen genoeg is op aarde. Hoewel de psalmist op aarde is, begeert hij niets buiten de gemeenschap met de God van de hemelen.

Zijn lichaam en zijn hart kunnen bezwijken door alle beproevingen in het leven, maar God niet (Ps 73:26). Hoe hij zelf ook verzwakt, hoe zijn aardse tent ook wordt afgebroken, God is de rots van zijn hart. Zijn hart bouwt op Hem. God is ook voor eeuwig zijn deel. Nooit zal hij Hem kwijtraken. Hij is onlosmakelijk voor eeuwig aan Hem verbonden. Het is vergelijkbaar met wat de profeet Habakuk in Habakuk 3 zegt (Hk 3:17-19).

Wie niet dicht bij God zijn, wie geen behoefte hebben aan Zijn tegenwoordigheid, maar zich ver van Hem houden, “zullen omkomen” (Ps 73:27). Zulke mensen kiezen er bewust voor Hem te “verlaten”. Dit komt neer op “hoererij”. Zij verbreken de wettige verbinding met Hem en verbinden zich met de afgoden (Jr 5:7). Het is het verbreken van het verbond met God dat ook vergeleken wordt met het verbreken van het verbond van een huwelijk. Daarom is het hoererij, in de zin van overspel (vgl. Hosea 1-3). God zal hen verdelgen vanwege hun afvalligheid.

De keus van Asaf is totaal anders (Ps 73:28). Al maakt iedereen een andere keus, wat hem betreft, is maar één ding “goed” en dat is “dicht bij God te zijn”. Dit is het goede deel (Lk 10:42). Hij is de psalm begonnen met te zeggen dat God goed is voor Israël (Ps 73:1b); nu zegt hij dat het voor hemzelf goed is dicht bij God te zijn. Door zijn ervaring is een algemene waarheid – “God is goed voor Israël” – een persoonlijke waarheid geworden – “het is voor mij goed dicht bij God te zijn”.

Iets dergelijks zien we bij Job. Na zijn beproeving zegt hij: “Met het oor had ik U gehoord”, dat wil zeggen als ‘algemene waarheid’, “maar nu heeft mijn oog U gezien”, dat wil zeggen dat het nu een ‘persoonlijke waarheid’ is (Jb 42:5). De nuttige uitwerking van beproeving, namelijk dat je er tegen bestand wordt (1Ko 10:13), is nu werkelijkheid. De psalmist is door de tuchtiging geoefend en dat brengt een vreedzame vrucht van gerechtigheid (Hb 12:11).

Hij wil leven in een nauwe gemeenschap met Hem. Zijn voeten waren bijna uitgegleden, en daarom heeft hij zijn “toevlucht tot de Heere HEERE” genomen. God is de “Heere”, Adonai, de soevereine Heerser, en Hij is de “HEERE”, Jahweh, de God van het verbond met Zijn volk.

Vanuit de nabijheid van die God zal hij al Gods werken vertellen. Nu hij zichzelf heeft gezien in het licht van God, kan God hem gebruiken. Hier lijkt de psalmist op Jesaja. Pas nadat Jesaja tot zelfoordeel was gekomen, kon de HEERE aan hem de vraag stellen: “Wie zal Ik zenden …?” (Js 6:5-8). In het verband met de lessen die Asaf heeft geleerd, zal hij spreken over wat hij in het heiligdom heeft gezien. Gods werken zijn niet altijd door mensen te begrijpen, maar ze zijn altijd volkomen betrouwbaar.

Ps 73:27 en Ps 73:28 vormen een conclusie en samenvatting van het voorgaande, van heel Psalm 73. Het schildert het diepe contrast tussen de goddelozen en de rechtvaardige. Het verschil wordt pas duidelijk zichtbaar in het licht van het heiligdom.

Wij moeten leren kijken met de ogen van God om de heerlijkheid van Zijn werken te zien. Dingen die wij proberen te begrijpen, maar niet in staat zijn te doorgronden, kunnen we aanvaarden als we God in het heiligdom aan het werk zien. Dan kunnen we daarover vertellen aan hen die ook worstelen met wat ze in de wereld om zich heen waarnemen (Rm 8:28-39).

Copyright information for DutKingComments