Psalms 77:13-20

Nederlandse verzen (11-14)

Gods weg is in het heiligdom

In Ps 77:11 komt het keerpunt. De Godvrezende is zozeer met zijn ellende en problemen bezig geweest, dat hij zijn vertrouwen in de goedheid en genade van God was kwijtgeraakt. Dat is veranderd op het moment dat hij oog heeft gekregen voor het werkelijke probleem: hij heeft alleen oog gehad voor zichzelf en zijn omstandigheden. Kijk maar hoe vaak de psalmist in deze psalm de woorden ‘ik’ en ‘mij’ gebruikt. Daardoor had hij God uit het oog verloren.

Toen hij zich dat bewust werd, veranderde zijn kijk op zijn situatie totaal. Dan ontdekt hij de oorzaak, wat hem “krenkt”, dat is wat hem innerlijk verwondt, wat hem steekt, namelijk de gedachte dat “de rechterhand van de Allerhoogste verandert”. Dat Hij de Allerhoogste is, wil zeggen dat Hij boven alles en iedereen staat.

Asaf erkent daarmee dat het probleem niet bij God ligt, maar bij hemzelf, bij zijn zienswijze op Gods handelen. Gods rechterhand spreekt van Zijn krachtig handelen waardoor Zijn macht zichtbaar wordt. Dat heeft God in het verleden gedaan om Zijn volk te verlossen. Kennelijk, zo heeft hij toen gedacht, doet God dat nu niet meer.

Asaf heeft gedacht dat God een veranderlijke God is. God handelt inderdaad niet altijd op dezelfde manier. Zijn handelingen met ons zijn door ons niet altijd na te gaan en te begrijpen. Hij handelt wel altijd met hetzelfde doel: Hij wil ons dichter bij Zich hebben, ons nauwer aan Zich te verbinden, dat wil zeggen voor ons besef.

Als Asaf heeft ontdekt dat het probleem bij hemzelf zit, is het afgelopen met het denken aan zichzelf. Hij zal vanaf nu “de daden van de HEERE gedenken” (Ps 77:12). Hij spreekt hier over “de HEERE”, de God van het verbond en de beloften, met Wie hij een relatie heeft en Die hij kan vertrouwen. Het licht breekt door in de duisternis van zijn denken en gevoelens.

Te midden van zijn geloofsworsteling besluit de psalmist om zijn gedachten te richten op dat wat God in het verleden geopenbaard heeft. Voor ons is het dat we onze gedachten richten op dat wat God in het verleden gedaan heeft, dat Hij “zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar Hem voor ons allen overgegeven heeft” (Rm 8:32). Dat helpt ons om te midden van onze worstelingen in het geloof eraan vast te houden “dat hun die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede” (Rm 8:28).

God is betrouwbaar. Al Zijn daden bewijzen dat. Aan die daden wil hij denken. Hiermee kan hij Gods scheppingsdaden bedoelen, maar hij zal vooral denken aan Zijn daden om Zijn volk te verlossen. Hij wil denken aan Zijn wonderen “van oudsher”, zoals de bevrijding van Zijn volk uit de slavernij in Egypte.

Als de geplaagde gelovige zover is dat hij boven zijn nood is uitgestegen en God weer voor zijn aandacht heeft, is hij in staat “al Uw werken” te overdenken (Ps 77:13). Zijn gedachten cirkelen niet meer om zichzelf, maar gaan naar God uit. En denken aan God is denken aan Zijn werken. God openbaart Zich in Zijn werken, wat hier vooral ziet op Zijn werken in de verlossing van de Zijnen.

God zorgt voor Zijn schepping. Daarbij gaat de waarde van de Zijnen de waarde van de schepping ver te boven (Mt 6:26; Mt 10:31; Mt 12:12). De gelovige kan spreken over Gods daden van zorg voor hem, vanaf zijn geboorte tot zijn bekering en zolang hij daarna leeft. Hij heeft oog gekregen voor het ware karakter van het leven, dat God alles bestuurt. Hoe Hij dat doet, begrijpt hij niet altijd, maar hij vertrouwt God, dat Hij alles zal besturen op een manier die tot verwondering en aanbidding leidt. Daarvan getuigt hij naar anderen.

Asaf is op het punt aangekomen dat hij tegen God kan zeggen: “O God, Uw weg is in het heiligdom” (Ps 77:14a). Dat Gods weg in het heiligdom is, wil zeggen dat Zijn weg een heilige weg is, een weg die heiliging van Zijn Naam bewerkt. Letterlijk is het: “Uw weg is in heiligheid.” Dat betekent dat de wegen en het handelen van God hoger zijn dan onze wegen.

Zijn wegen worden gekenmerkt door wijsheid, macht en majesteit. Daarom wordt dit gevolgd met een uitroep van verwondering: “Wie is een God zo groot als God?” (Ps 77:14b) Dit gedeelte gaat over de weg van God toen Hij Israël verloste uit Egypte (Ps 77:14-21). In het lied van Mozes wordt dezelfde kreet van verwondering geuit (Ex 15:11).

Het is Góds weg. Dat is de beste weg. Wij kunnen daar misschien anders over denken als die weg ons wel eens in moeilijkheden voert. Als we zover komen dat we met Gods weg voor ons als de beste weg instemmen, komt er rust in ons hart.

We stellen dan verwonderd de vraag: “Wie is een God zo groot als God?”. Hij bestuurt alles in het heiligdom. Niemand is met Hem te vergelijken, niet in Zijn macht en niet in Zijn bestuur. Elke poging tot vergelijking met wat of wie ook is in feite dwaasheid. Er is geen andere levende God. God is oneindig verheven boven de dode afgoden van wie mensen hun hulp verwachten en die door hen worden aanbeden.

Nederlandse verzen (15-21)

Gods weg is door de zee

God is “de God Die wonderen doet” (Ps 77:15). Het gaat hier om de wonderen die bekendgemaakt worden onder de volken, in dit geval de wondertekenen waardoor Israël verlost is geworden uit Egypte (Ps 77:16-20). Dit vinden we ook in het lied van Mozes (Ex 15:14-16).

God doet dingen die verbazing bewerken. Het zijn dingen die een mens niet kan doen en niet kan begrijpen. Zijn wonderen laten zien waartoe Hij in staat is. Dit kan pas achteraf worden geconstateerd, als Hij een wonder heeft gedaan. We zien het in de schepping, in Zijn regering van de wereld en in het bijzonder in de verlossing van de Zijnen. Hij houdt alles in het leven, Hij is “een Onderhouder … van alle mensen, het meest van [de] gelovigen” (1Tm 4:10b).

Wel, God heeft in de bevrijding van Zijn volk Zijn “macht bekendgemaakt onder de volken”. De volken hebben daarvan gehoord (Jz 2:9-10). God zal in de toekomst Zijn macht opnieuw bekendmaken, als Christus Zijn volk uit de macht van hun vijanden zal bevrijden door die vijanden te oordelen.

Asaf spreekt tot God over de verlossing van Zijn volk (Ps 77:16). Hij kijkt nu terug naar het verleden zoals God wil dat de gelovige daarnaar terugkijkt. Dan herinnert hij zich weer dat God Zijn volk door Zijn sterke arm – dat is Christus – heeft verlost (Ex 6:5b; Ex 15:16). Dat mag de gelovige, dat mogen wij, met een dankbaar hart tegen Hem zeggen. Het is tevens een bemoediging voor de uitzichtloze situatie waarin we ons kunnen bevinden.

Het volk van God wordt hier “de nakomelingen van Jakob en van Jozef” genoemd. Dit is de enige keer in de Bijbel dat Gods volk zo wordt genoemd. De reden is dat hier profetisch benadrukt wordt dat bij de vervulling ervan in de toekomst, niet alleen Juda, maar ook de tien stammen verlost worden (Ez 37:15-22). Jakob is de aartsvader uit wie de twaalf stammen zijn voortgekomen. Jozef wordt genoemd omdat hij de voortreffelijkste onder de twaalf broers is. Hij is ook de man door wie God Zijn volk in het leven heeft gehouden en die in Egypte heeft geheerst.

In de Ps 77:17-19 beschrijft Asaf op indrukwekkende en dichterlijke wijze hoe God de weg van Zijn volk naar de bevrijding heeft gebaand. Hij spreekt over “de wateren” als vijandige personen die Gods volk de weg naar de bevrijding wilden versperren. Maar toen zagen ze hun Schepper en beefden (Ps 77:17; vgl. Hk 3:10). “Ook de diepe wateren” reageerden op de macht van hun Schepper: ze sidderden. Asaf zegt twee keer dat de wateren God zagen.

‘De wateren’ zijn ook een beeld van de volken (Js 17:12-13). Bij ‘de diepe wateren’ kunnen we denken aan demonische machten die de volken opzwepen in hun haat tegen Gods volk. Van de demonen lezen we, net als van de diepe wateren hier, dat ze ‘sidderen’ voor God (Jk 2:19). De satan en zijn demonen kunnen slechts over de elementen van de natuur beschikken voor zover God dat toestaat. We zien dat bij Job (Jb 1:12; 19). Het opperbestuur berust altijd bij God ofwel Christus, Die God is (Mk 4:39).

Na Gods verschijning en het effect daarvan op de wateren volgt Zijn optreden (Ps 77:18-19). Hij heerst over de wateren op aarde en in de wolken. De wolken laten op Zijn bevel het water los en gieten het uit op de aarde. Dat gaat gepaard met geluid uit de hemel ofwel met het geluid van Gods donder dat in het rond klinkt. Daarbij vliegen Gods pijlen, dat zijn de bliksemflitsen, “overal heen” en verlichten de wereld. Daaronder siddert en beeft de aarde. De hele schepping, wateren en aarde, beeft en siddert als God in majesteit ten gunste van Zijn volk verschijnt. Dit gebeurt als de Heer Jezus verschijnt om Zijn volk te verlossen.

Na het imposante optreden van God is Zijn volk binnengebracht in de rust. De grote nood en beproevingen liggen achter hen. Nu kunnen ze omkijken en nadenken over de manier waarop God hen heeft bevrijd. Ze zeggen tegen Hem: “Uw weg was door de zee” (Ps 77:20). Het is “Uw weg”, het is de weg die God is gegaan. Hij heeft die weg niet alleen voor hen uitgestippeld, maar Hij is hen door de Rode Zee heen voorgegaan. Zijn pad was ook “door grote wateren”. Ze zijn te midden van grote wateren van nood en verdrukking geweest. Ook daarin is Hij bij hen geweest (Js 43:2a).

De weg en het pad van God voor Zijn volk, voor ons, kunnen we niet van tevoren weten. Ook als we onderweg zijn, zien we Zijn voetstappen niet, ze worden niet bekend. Vaak begrijpen we Zijn weg niet. God verklaart ons niet altijd waarom we in moeilijkheden komen. Zoals er op de bodem van de zee geen voetafdrukken te zien zijn, zo zien we niet welke weg God met ons gaat. We mogen gaan in vertrouwen dat Hij de weg wel kent en ziet en waar die weg uitkomt: bij Hem.

Op de weg neemt Hij ons bij de hand en leidt ons. Daaraan herinnert de psalmist ons in het laatste vers. De psalm eindigt met een terugblik op het wonderbare handelen van God met Israël vanaf de uittocht uit Egypte tot aan het einde van de woestijnreis (Ps 77:21). Hij, Die toen Zijn volk als een kudde heeft geleid “door de hand van Mozes en Aäron” (vgl. Gn 48:15), zal dat in de toekomst weer doen.

Het is een van die verbazingwekkende feiten dat Hij een miljoenenvolk veertig jaar lang door de woestijn heeft gedragen en verzorgd. Nooit heeft het volk iets ontbroken. Altijd is er water en voedsel geweest, ondanks alle ongeloof en falen van het volk. God is trouw gebleven.

Zowel Mozes als Aäron wordt hier voor de eerste keer in Psalmen genoemd. Mozes wordt hierna nog zeven keer en Aäron nog acht keer genoemd. “Mozes en Aäron” zijn samen een prachtig beeld van de Heer Jezus als de Apostel (Mozes) en Hogepriester (Aäron) van onze belijdenis (Hb 3:1). Mozes is een beeld van de Heer Jezus als de Leraar van de gerechtigheid Die het Woord van God tot het volk heeft gesproken. Aäron is een beeld van de Heer Jezus als de Hogepriester Die medelijden heeft met de zwakheden van Zijn volk (Hb 4:12-16).

“De hand” van de Heer Jezus wijst erop dat Hij Zijn volk met Zijn hand bij de hand heeft genomen. Zo heeft Hij hen geleid en veilig door de woestijn heen geloodst. Dit wordt in de volgende psalm, Psalm 78, uitgewerkt en nader toegelicht.

De psalmist, en in hem het overblijfsel, is van de wanhoop die hem heeft beheerst in het begin van de psalm, tot hoop gekomen. In de psalm heeft hij beschreven door welke gevoelens hij is heengegaan om zover te komen. Zo mogen ook wij onze nood en hopeloosheid en onze waaromvragen aan God vertellen. Aan wie kunnen we ze beter vertellen dan aan Hem? Dan zullen we ervaren dat Hij Zelf het antwoord op die vragen is en zullen we tot rust komen in Zijn trouw en liefde (Rm 8:35-39).

Copyright information for DutKingComments