Psalms 77:3

Inleiding

Deze psalm is een terugblik naar het verleden, naar de worstelingen van het gelovig overblijfsel (Ps 77:6). Het volk is verlost en is bezig (Ps 77:5-10) de gebeurtenissen op een rij te zetten (Ps 77:12-14) met als resultaat dat zij met grote verwondering God groot maken (Ps 77:15-21).

Opschrift

Voor “voor de koorleider” zie bij Psalm 4:1.

De naam “Jeduthun” staat ook in het opschrift van Psalm 39 en Psalm 62 (Ps 39:1; Ps 62:1). Zie verder bij Psalm 39:1 en Psalm 62:1.

Voor “van Asaf, een psalm” zie bij Psalm 50:1.

Nederlandse verzen (2-4)

Roepen en vertwijfeling

Asaf, en in hem het gelovig overblijfsel, begint deze psalm met zijn stem tot God te laten klinken (Ps 77:2). Hij roept tot Hem. Hij laat zijn stem tot God klinken in de zekerheid dat God hem zal aanhoren. Dat hij dit twee keer zegt, geeft de ernst en diepte van zijn nood aan. Tegelijk spreekt hij de zekerheid uit dat God hem zal horen. Hij vertrouwt erop dat zijn gebed gehoor vindt bij God.

Tot God roepen met de stem is meer dan alleen iets van Hem wensen. Het is de uiting van zwakheid en afhankelijkheid van Hem en het verlangen tot Hem de toevlucht te nemen. Wie dit doet, bewijst dat hij een oprecht hart heeft. Het betreft ook niet een nood die hij wel voor zichzelf kan houden, maar een diepe nood waaraan hij voor iedereen hoorbaar uiting moet geven.

Na zijn uiting van vertrouwen (Ps 77:2) volgt de weg waarlangs de psalmist is gegaan om tot dit vertrouwen te komen. Hij begint ermee te zeggen dat hij “de Heere”, Adonai, heeft gezocht “op de dag van mijn benauwdheid” (Ps 77:3). Dit komt overeen met de situatie in Psalm 74. Profetisch is het de tijd van de grote verdrukking door toedoen van de antichrist en gevolgd door de tuchtroede van God, Assyrië, die Israël en de tempel heeft verwoest.

Hij is in grote nood geweest. Dat hij de Heere heeft gezocht, is een goede zaak. De vraag is alleen met welke instelling van zijn hart hij heeft gezocht. Uit het vervolg blijkt dat hij diepgaand heeft getwijfeld aan Gods betrokkenheid bij zijn situatie en dat dit een diepe crisis in zijn geloofsleven tot gevolg heeft gehad. Het spreekt van een tijd dat het geloof van het overblijfsel is gelouterd (vgl. Ml 3:2-3).

Niet alleen overdag strekte hij zijn hand uit naar God als een teken van hulpeloosheid met de vraag om Zijn hulp. Hij is er ’s nachts mee doorgegaan. Er is geen verslapping opgetreden. Hij is blijven roepen om hulp. En die kwam maar niet. Daarom heeft zijn ziel geweigerd “getroost te worden”. Het betekent dat hij niet in staat was om de situatie te accepteren.

Het Hebreeuwse woord voor troosten betekent diep zuchten, in dit geval van opluchting. Hij kon onmogelijk opluchting voelen. Hij bleef dag en nacht worstelen in gebed. Iemand die troost weigert, is diep ontmoedigd en zwaar teleurgesteld in God. Hij ziet geen uitweg. Het leven is donker en zinloos geworden. Alle troostwoorden stuiten af op een hart dat zich door God afgewezen voelt.

Hij heeft wel aan God gedacht, maar in plaats van dat de gedachte aan God hem heeft vertroost, heeft hij gekermd (Ps 77:4). Het heeft zijn zielenleed slechts groter gemaakt. God is in zijn beleving geen Helper, maar Iemand Die niets aan zijn ellende doet, Iemand Die hem aan zijn lot overlaat. De psalmist spreekt namens het overblijfsel als hij zich de tijd herinnerde dat hij worstelde vanwege de grote benauwdheid. Hij was vergeten wat God in het verleden gedaan heeft.

Hij heeft erover gepeinsd, maar hij kwam er niet uit. Integendeel, hij was in een vicieuze cirkel terechtgekomen, waardoor zijn geest was bezweken. Hij was in een totale depressie beland. Mensen kunnen praten wat ze willen over God en Zijn goedheid. Maar als God zwijgt, heeft al het praten van mensen en al het eigen denken alleen maar een vermeerdering van de innerlijke pijn tot gevolg.

Overweldigd door de moeilijkheden en problemen, teleurgesteld door het feit dat God nog niet heeft geantwoord, raakte zijn ziel uitgeput en begon te klagen. Ook de geest raakte uitgeput door de moeilijkheden. Misschien drong ook de herinnering aan vroeger gemaakte fouten zich op en ontstond de vraag: Oordeelt God alsnog vroegere, maar wel beleden overtredingen (Ps 77:8)? De gedachten draaiden in een cirkel rond. Het was een spiraal naar beneden. Het werd steeds donkerder en het uitzicht op een oplossing verdween.

Copyright information for DutKingComments