Psalms 79:10-13

Roep om redding en vergelding

Hun gebed om hulp richten ze tot de “God van ons heil” (Ps 79:9). Ze zien in God hun Heiland, hun Redder en Behouder. Als grond voor hun hulpvraag wijzen ze – niet op het feit dat zij Zijn volk zijn, maar – op “de eer van Uw Naam” (vgl. Rm 2:24; Mt 6:9b; Ez 36:20-23). Ze denken in de eerste plaats aan Gods eer. God is oneer aangedaan. De eer van Zijn Naam is verbonden aan Zijn belofte dat Hij trouw is aan Zijn verbond met hen en aan de beloften die Hij heeft gedaan, ook al is de mens ontrouw.

Zij hebben het recht op Zijn beloften verspeeld door niet trouw te zijn aan Zijn verbond. Dat beseffen ze. Ze hebben het verbond door hun zonden overtreden en verbroken. Daarom hebben ze redding door vergeving van hun zonden nodig. De enige mogelijkheid daartoe is dat Hij “verzoening over onze zonden” doet. Verzoening over de zonden betekent bedekking van de zonden door het bloed van het Lam. Als grond voor deze vraag voeren ze – niet hun nood, maar – “Uw Naam” aan (vgl. Nm 14:13-19).

Nu hun vraag met betrekking tot hun zonden is geregeld, keert het overblijfsel in hun gebed terug naar de heidenvolken (Ps 79:10). De heidenvolken blijven maar zeggen: “Waar is hun God?” (vgl. Jl 2:17). De rechtvaardigen vragen aan God om die vraag eens en voor altijd te beantwoorden door Zich in wraak aan die volken te openbaren.

God moet in de uitoefening van “wraak voor het vergoten bloed van Uw dienaren bekend worden” (vgl. Lk 11:51; Op 17:6; Op 18:24). Dat moet “voor onze ogen onder de heidenvolken” gebeuren. Als ze Gods wraak zien, zullen ze weten dat Hij vóór hen is en niet tegen hen. Al de spottende beweringen van de vijanden zullen daardoor worden gelogenstraft.

Hun vraag om wraak komt niet voort uit haat of bitterheid. Ze vragen erom omdat ze in nood zijn en naar bevrijding uit hun nood verlangen. Die bevrijding ligt in het oordeel over de vijanden, die dit oordeel verdienen omdat ze zich aan Gods dienaren hebben vergrepen.

God moet “het gekerm van de gevangenen” voor Zijn aangezicht laten komen (Ps 79:11; vgl. Ex 2:24; Ex 6:4-5; Zc 14:2). De Godvrezenden vragen aan God om Zich het lijden van hen die als gevangenen zijn weggevoerd persoonlijk aan te trekken. Deze gevangenen zijn “ten dode … opgeschreven”. Als God “overeenkomstig de grootheid van Uw arm” tussenbeide komt, zullen zij “het leven behouden”. Mozes gebruikt de uitdrukking “de grootheid van Uw arm” ook (Ex 15:16). Gods arm staat voor Zijn kracht. Die kracht wordt ten volle zichtbaar in de Heer Jezus (Js 53:1; 1Ko 1:24).

Het gebed om vergelding is om wat de buurvolken de “Heere” hebben aangedaan (Ps 79:12). Zij spotten met God omdat Hij niet in staat zou zijn om Zijn eigendom te beschermen. Hij heeft Zijn eigen stad en heiligdom niet kunnen redden van de verwoesting. Hij heeft die immers niet verhinderd of bestraft?

God kan die smaad wegnemen door de vijanden “zevenvoudig”, ofwel volledig – zeven is het getal van volmaaktheid –, “in hun boezem” het door hen bedreven kwaad tegen Hem te vergelden. Wat iemand in zijn boezem heeft, ziet niemand. Het is een plek waar je dingen verbergt. Het ziet op het innerlijk van de mens, waar mensen hun overtredingen kunnen verbergen (vgl. Jb 31:33). God kent het innerlijk van ieder mens door en door. Hij is daarom in staat ook het innerlijke kwaad in het innerlijk te vergelden.

Gelofte om God te loven

Het gelovig overblijfsel doet God een gelofte. Ze doen dat als “Uw volk en de schapen van Uw weide”. Hiermee komt de psalmist terug op het slot van Psalm 78 (Ps 78:71). God is Koning van Zijn volk en Herder van de schapen die in Zijn land weiden. Hij doet Zich op dit moment nog niet zo kennen, maar dat zal gebeuren (Ez 37:22; 24). Zo zien ze zichzelf, al zijn ze nu met geweld uit hun land weggevoerd. Ze zijn nu ‘Lo-Ammi’, dat is ‘niet Gods volk’ (Hs 1:9) en bevinden zich buiten Gods ‘weide’.

Als God wraak neemt en vergelding over de vijanden brengt, zullen zij Hem “voor eeuwig loven”. Ze leggen er de nadruk op dat zij, “wíj”, dat zullen doen. Ook zullen ze “van generatie op generatie … Uw roem vertellen”. De roem van God, dat wil zeggen Zijn trouw en barmhartigheid die zij hebben ervaren in hun verlossing, willen ze doorgeven. Dit gebeurde door het vast te leggen in de Schrift en gebeurt in de toekomst door het loven van de HEERE voor al Zijn daden. Generatie op generatie zullen ze de roem van God verkondigen.

Copyright information for DutKingComments