Psalms 80:1-3

Inleiding

Terwijl het overblijfsel – en daarbij nadrukkelijk het tien stammenrijk inbegrepen – wacht op de verlossing door de HEERE, blijft het volharden in de gebeden. We vinden drie keer het gebed “breng ons terug; doe Uw aangezicht lichten, dan zullen wij verlost worden” (Ps 80:4; 8; 20). Dit gebed wordt

in Ps 80:4 gericht tot “God”,

in Ps 80:8 tot de “God van de legermachten” en

in Ps 80:20 tot de “HEERE, God van de legermachten”.

De benaming van God duidt op toename van de openbaring van Zijn macht. Dit heeft te maken met de toename van de intensiteit van het gebed van het overblijfsel. Het gebed van het overblijfsel kunnen we samenvatten met de woorden “doe Uw aangezicht lichten” (Ps 80:4). Het antwoord op dit gebed vinden we in Psalm 81.

We kunnen de psalm als volgt onderverdelen:

1. In hun gebed vergelijkt het overblijfsel zichzelf met machteloze schapen die de herder nodig hebben om verlost te worden (Ps 80:2-3).

2. Ze zien zichzelf als een volk wiens gebed niet tot God komt vanwege Zijn toorn (Ps 80:5-7).

3. Ze zien zichzelf ook als een wijngaard die vertrapt wordt door wilde zwijnen (de koning van het noorden) van het woud en die door vuur verbrand is (Ps 80:9-17).

4. Daarom is hun enige hoop gericht op de Man van Gods rechterhand, dat spreekt van Zijn macht (Ps 80:18-19). Hij, Die gezegd heeft “Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde” (Mt 28:18), alleen Hij is in staat om te verlossen (vgl. Op 5:1-10).

Opschrift

Voor “voor de koorleider” zie bij Psalm 4:1.

Voor “op ‘de Lelies’” zie bij Psalm 45:1 en Psalm 60:1. In Psalm 60 staat ‘lelie’ in het enkelvoud (Ps 60:1).

Het is “een getuigenis” in de zin van een openbaring die iemand doet of wat iemand doorgeeft over wat hij heeft meegemaakt. Het is een ander woord dan het woord ‘getuigenis’ dat in het opschrift van Psalm 60 staat.

Voor “een psalm van Asaf” zie bij Psalm 50:1.

Nederlandse verzen (2-4)

Gebed om verlossing

In Asaf richt het gelovig overblijfsel zich tot de “Herder van Israël” (Ps 80:2). In het verleden heeft de HEERE als Herder door middel van Mozes en Aaron Zijn volk uit Egypte geleid (Ps 77:21). Israël is de kudde die door God Zelf is geweid (Ps 79:13). Profetisch wordt dit vervuld als de HEERE Zelf Herder zal zijn over Israël om hen te weiden (Ez 34:23). Israël staat hier zowel voor het tweestammenrijk als voor het tienstammenrijk (Ez 37:15-28).

De naam ‘Herder’ als naam van God komt voor het eerst voor in de zegen van Jakob voor Jozef (Gn 49:24). Jozef, dat het tienstammenrijk vertegenwoordigt, wordt sterk benadrukt. Het tweestammenrijk en het tienstammenrijk zijn nu verenigd (vgl. Ez 37:15-16; Op 7:4-8). Het overblijfsel komt uit de twee stammen en uit de tien stammen. Dit ene overblijfsel is in de eindtijd heel Israël dat behouden is (Rm 11:26).

Ze vragen God om hun nood “ter ore” te nemen, want ze hebben de indruk dat Hij Zijn oor van hen heeft afgewend. Ze zeggen in de tweede versregel tegen Hem dat Hij “Jozef als schapen leidt”. Jozef, de vader van Efraïm en Manasse, representeert hier het hele volk. Dat blijkt uit de parallel met de eerste versregel waar over Israël wordt gesproken. Het overblijfsel uit de beide stammenrijken ziet zich als schapen die door Hem destijds uit Egypte werden geleid. Maar ze zijn in nood en missen de bescherming van de Herder. Een beroep op God als Herder kan alleen door een schaap van Zijn kudde worden gedaan.

Hij “troont tussen de cherubs”. Vroeger was de ontmoetingsplaats met God was tussen de twee cherubs op het verzoendeksel (Ex 25:22). Die plaats heeft Hij moeten verlaten vanwege de ontrouw van Zijn volk (Ez 9:3; Ez 10:4; 18; 19; Ez 11:23). Het overblijfsel begrijpt dit. De HEERE echter troont nog altijd op de cherubs in de hemel.

Het overblijfsel vraagt bij monde van de psalmist nu aan de HEERE om terug te keren naar de aarde (vgl. Ez 43:1-5). Zijn verschijning betekent tegelijkertijd de verlossing voor Zijn volk (Ps 80:3-4).

Het overblijfsel vraagt aan Hem om “blinkend” te verschijnen, dat wil zeggen dat Hij openlijk als Regeerder optreedt in de nu heersende duisternis. Zijn verschijning verdrijft de duisternis. De roep “verschijn blinkend!”, betreft de verschijning van de HEERE op aarde om te oordelen en te verlossen (vgl. Ps 50:2; Ps 94:1).

Hij Die de wereld regeert, woont te midden van Zijn volk tussen de cherubs op de ark (Ex 25:22; 1Kr 28:18; Ez 10:1), die in Ps 80:3 “Uw macht” wordt genoemd. Het overblijfsel roept God op om Zijn macht op te wekken (vgl. Nm 10:35-36; Ps 35:23), dat is om op te staan en op te treden tegen de vijanden om hen uit hun greep te verlossen.

Efraïm, Benjamin en Manasse liggen in het kamp in de woestijn onder hetzelfde vaandel, het vaandel van Efraïm, aan de westzijde van de tabernakel (Nm 2:17-24). Zij zijn de stammen die tijdens de reis door de woestijn hun kamp opbreken en opslaan direct na het opbreken en opslaan van de ark (Nm 10:21-24). Zij leven, samen met de Kahathieten, met de ark, ofwel Gods macht, direct voor hun ogen.

In hen zien we ook het hele volk vertegenwoordigd: Efraïm vertegenwoordigt het noordelijke rijk, Benjamin het zuidelijke rijk. Een deel van Manasse woont in het Overjordaanse. Hij vertegenwoordigt de tweeënhalve stam. De drie namen zijn de namen van de nakomelingen van Rachel die hersteld worden in het land (vgl. Jr 31:15).

Hun vraag, dat is van de tien stammen, aan God is om hen terug te brengen naar hun land (Ps 80:4). Ze zijn nu buiten het land als gevolg van hun ontrouw. Met hun vraag erkennen ze dat er in hen geen recht en geen kracht is om terug te keren naar het land met zijn zegeningen. Tegelijk ligt in hun vraag opgesloten dat God het in Zijn genade kan doen en er ook de kracht voor heeft. Er spreekt vertrouwen uit in de genade en de kracht van God.

Met de vraag “doe Uw aangezicht lichten” vragen ze of God weer in hun midden aanwezig wil zijn. Als Hij bij hen is, “dan zullen wij verlost worden”. Ze verbinden in geloof Zijn tegenwoordigheid in hun midden met de verlossing van hun vijanden. Als Hij aanwezig is, zullen de vijanden vluchten of verslagen worden.

De Hebreeuwse uitdrukking "doe Uw aangezicht lichten” betekent dat het vriendelijk, genadig aangezicht glimlacht, in tegenstelling tot het aangezicht dat donker, duister, of toornig is. Ongetwijfeld heeft de psalmist aan de priesterlijke zegen uit Numeri 6 gedacht (Nm 6:24-26; vgl. Ps 31:17; Ps 67:2).

We weten uit Johannes 1 dat God Zijn genade alleen kan geven doordat de genade en de waarheid door Jezus Christus is geworden. Uit Zijn volheid ontvangen wij, zowel christenen als het overblijfsel van Israël in de toekomst, genade op genade (Jh 1:16-17).

Copyright information for DutKingComments