Psalms 80:7-15

Nederlandse verzen (5-8)

Hoelang?

Het overblijfsel richt zich tot de “HEERE, God van de legermachten” (Ps 80:5). Hij is de HEERE, dat is de God van het verbond. Dat is hun relatie met Hem, hoewel ze die relatie nu niet ervaren. Hij is ook de “God van de legermachten”, de God Die boven alle hemelse en aardse machten, goede en slechte, staat.

Ze stellen Hem de vraag die hen kwelt: “Hoelang zal Uw [toorn] branden tegen het gebed van Uw volk?” Ze erkennen dat hun nood het gevolg is van de toorn van God en dat die het gevolg is van hun zonden. Deze situatie is in overeenstemming met het verbond. Maar de vraag die hen kwelt, is ‘hoelang?’ Zou God niet een keer ophouden met Zijn toorn? Hij is toch de Herder van Zijn volk? Dan mogen ze van Hem verwachten dat Hij hen zal weiden (Ps 79:13), wat inhoudt dat Hij hun voedsel en verkwikkend water zal geven (Ps 23:1-2).

Hij geeft hun echter “tranenbrood te eten en laat hun tranen drinken uit een maatbeker” (Ps 80:6). Dit is ‘een maaltijd’ die hun bijzonder zwaar op de maag ligt. Het drinken van de eigen tranen is een bittere zaak. Het is het gevolg van het gaan van eigen wegen. Daarbij kunnen we er ook aan denken dat het lijden van het volk als gevolg van hun zonden en de verwerping van Christus zo groot is, dat de Heer Zelf daarover tranen heeft vergoten (Lk 19:41-44).

Tegelijk is het ook een heilzame ‘maaltijd’, want hij komt voort uit berouw over hun zonden. Dat ze uit “een maatbeker” moeten drinken, wil zeggen dat God de maat ervan bepaalt. Het Hebreeuws voor ‘maatbeker’ is letterlijk één derde, dat wil zeggen een derde van een efa (ongeveer zesendertig liter), dat is twaalf liter. Twaalf liter tranen te drinken geven is wel heel veel.

Daar komt nog bij wat hun buren, dat zijn de buurvolken, over hen zeggen (Ps 80:7). Zij maken er ruzie over wie van hen het meeste voordeel uit hun ellende kan halen. Tegelijk maken ze met elkaar het grootste plezier over de ellende die over hen is gekomen. Ze spotten er onder elkaar over.

Maar God is toch de “God van de legermachten” (Ps 80:8), de God Die boven alle aardse en hemelse legermachten staat, ongeacht of het goede of slechte legermachten zijn? Opnieuw (vgl. Ps 80:5) doet de psalmist een beroep op de HEERE, de God van het verbond, nu met de nadruk op Zijn macht om op te treden ten behoeve van Zijn volk. Laat Hij hen dan terugbrengen in hun land en de zegen. Als Hij Zijn aangezicht laat lichten, dat wil zeggen als Hij hen aanneemt en bij hen komt, zullen ze verlost worden. Daar zijn ze zeker van.

De vraag is niet of God het kan, maar of Hij het wil (vgl. Mt 8:2-3). Dat God het kan, daar is bij hen geen twijfel over. Zij noemen Hem immers de “God van de legermachten”. Maar wil God hen ook genadig zijn? Dat vragen zij van Hem. Voor ons als gelovigen van het Nieuwe Testament is daar geen twijfel mogelijk. Wij zijn verzekerd van de rijkdom van Zijn genade, die wij “uit Zijn volheid” hebben ontvangen, “en wel genade op genade” (Jh 1:16).

Nederlandse verzen (9-14)

De wijnstok Israël

Asaf herinnert God aan Zijn genadige handelen door Zijn volk uit Egypte te bevrijden. God heeft Israël als “een wijnstok uit Egypte uitgegraven” (Ps 80:9; vgl. Hs 10:1a; Ez 19:10). De vrucht van een wijnstok, de wijn, stelt vreugde voor. In Egypte kon het volk geen vreugde voor Hem zijn. Dat kon alleen in het land dat Hij als Zijn eigen land heeft uitgekozen. Daarom heeft Hij “de heidenvolken verdreven en hém geplant” (vgl. Dt 7:1; Ex 23:28). Jesaja, die een lied over Gods volk als een wijngaard zingt, zegt het zo: Hij “zuiverde hem van stenen” (Js 5:1-2).

We vinden hier, samengevat in enkele verzen, de lange geschiedenis van Israël met behulp van een gelijkenis. Daarin wordt benadrukt dat de geschiedenis van Israël te danken is aan het handelen van de HEERE. Hij heeft uitgegraven. Dat vinden we in het boek Exodus. Hij heeft volken verdreven. Dat vinden we in het boek Jozua.

God heeft de wijnstok, Zijn volk, niet zomaar ergens geplant, maar op “[een plaats] voor hem bereid” (Ps 80:10; Jr 2:21). Hij heeft er een plaats voor klaargemaakt. Dat doet God altijd. Voordat Hij de mens in het paradijs plaatste, heeft Hij die plaats voor hem klaargemaakt (Gn 2:8). Hij heeft alles goed toebereid. Omdat de Heer Jezus ons wil brengen naar het huis van de Vader, is Hij eerst heengegaan om daar voor ons een plaats te bereiden (Jh 14:2-3).

God heeft er alles aan gedaan om de wijnstok te kunnen planten, zodat hij rijke vrucht zou dragen (vgl. Js 5:2a; Js 57:14). Hij heeft hem vervolgens “wortel doen schieten”. Het resultaat is dat “hij [heel] het land vulde”. Alles spreekt van Zijn zorg voor Zijn wijnstok, zodat Hij er het volle genot van zou kunnen hebben. Hij heeft Israël geplant op een plaats die Hij heeft toebereid. Hij heeft Israël gezegend, waardoor het volk wortel schoot en het land vulde. Hij breidde zijn ranken tot aan de zee. Dit brengt ons tot de periode van de regeringen van David en Salomo.

De groei van de wijnstok is Zijn werk geweest. Die groei, dat is de groei van de bevolking, is overvloedig geweest. “De bergen” in het zuiden “zijn met zijn schaduw bedekt geweest” (Ps 80:11). Dat wijst op een talrijke bevolking. Het is ook een machtig volk geworden, “zijn takken waren [als] machtige ceders” van de Libanon in het noorden (vgl. Nm 24:6; Ps 104:16).

De groei is ook van west naar oost zichtbaar. “Hij breidde zijn ranken uit tot aan de zee” (Ps 80:12), dat is de Middellandse Zee in het westen en de Rode Zee in het oosten. Hetzelfde geldt voor “zijn jonge loten tot aan de rivier”, waarmee de Eufraat wordt bedoeld. Het zijn de grenzen van het gebied dat Israël in het vrederijk zal bezitten, overeenkomstig de belofte die God aan de vaderen heeft gedaan (Gn 15:18; Dt 1:7-8; Dt 11:24). Deze bevolkingsgroei en gebiedsuitbreiding zijn in de dagen van Salomo voor korte tijd aanwezig geweest (1Kn 4:20; 24).

Nadat God dit allemaal voor Zijn volk heeft gedaan, rijst de vraag bij het overblijfsel waarom Hij een bres heeft geslagen in de muur die Hij om Zijn wijngaard heeft gebouwd (Ps 80:13; vgl. Js 5:5). De reden daarvoor vinden we in de vorige psalm (Ps 79:8; vgl. Js 5:1-7). Een muur dient tot bescherming. God breekt die bescherming af. Dat doet Hij door middel van de Babyloniërs die Jeruzalem verwoesten. De stad ligt er opengebroken bij. “Alle voorbijgangers op de weg” kunnen er naar hartenlust plunderen.

“Het zwijn” is een onrein dier (Lv 11:3-4; 7) en stelt de heidenvolken voor (Ps 80:14). De heidenvolken zijn uit “het woud”, dat is hun eigen woongebied, gekomen om Jeruzalem van haar fundament los te wroeten. De wilde volken zijn gekomen om alles wat ze maar enigszins waardevol achten in bezit te nemen. Zo is Jeruzalem “afgegraasd” en is er niets eetbaars, niets van waarde meer over.

Vele volken hebben Jeruzalem vertrapt. Assyrië is de voorafschaduwing van wat in de toekomst gaat gebeuren. Vanaf Nebukadnezar vinden we in de tijden van de volken (Lk 21:24) dat vele volken over Jeruzalem hebben geheerst en de stad hebben vertrapt. Profetisch in de toekomst zal de profetische Assyriër, de koning van het noorden, dit doen.

Nederlandse verzen (15-17)

Zie om naar deze wijnstok

Het overblijfsel smeekt nu tot God als de “God van de legermachten” om naar Zijn land terug te keren (Ps 80:15). Terugkeren – in het Hebreeuws letterlijk ‘bekeren’ – betekent dat de HEERE het verbond gaat herstellen (Jr 31:31-33). Wij weten uit het Nieuwe Testament dat dit gaat gebeuren op grond van het werk van de Heer Jezus op het kruis (Hb 8:1-13). En door genade zal het volk ook weer tot de HEERE terugkeren (Ps 80:19; Hs 3:5).

Ze roepen tot God als de ‘God van de legermachten’ omdat heidense legermachten Jeruzalem hebben verwoest. God staat boven alle legermachten, niet alleen die van Israël, maar ook die van de heidenvolken, evenals boven alle goede en slechte hemelse legermachten.

Het overblijfsel vraagt aan God om neer te kijken “uit de hemel”, waar Hij woont, en te zien wat er op aarde gebeurt. Laat Hij toch omzien “naar deze wijnstok”, dat is met medelijden naar Zijn volk omzien. Het is immers “de stam die Uw rechterhand geplant heeft” (Ps 80:16; Ex 15:6; 17). Het is een herinnering aan Zijn oorspronkelijke handelen met Zijn volk. Hij heeft bij het planten ervan Zijn rechterhand, de hand van kracht, gebruikt. Die hand is toch nog net zo sterk?

“De zoon, die U voor Uzelf sterk gemaakt hebt”, is Israël. Israël wordt enkele keren ‘zoon’ genoemd (Ex 4:22; Hs 11:1). Dit geeft de diepere betrekking van God met Zijn volk weer. Israël als wijnstok is bedoeld om een vreugde voor God te zijn. Die vreugde wenst Hij te vinden in het volk als Zijn zoon. Hij wil dat het volk voor Hem een ‘zoon van Zijn welbehagen’ is.

God heeft Israël sterk gemaakt. Sterk gemaakt betekent ‘grootgebracht’. De psalmist doet een beroep op God op grond wat God in het verleden gedaan heeft. Hij heeft immers Israël als wijnstok geplant, Hij is de eigenaar van Israël. Hij heeft immers Israël als zoon grootgebracht. Hij is de Vader van Israël. Is dat geen reden om het verbond te herstellen? Laat Hij dan uit de hemel neerzien en omzien naar Israël, Zijn wijnstok en Zijn zoon.

Deze zoon verschafte God echter geen vreugde. Daarom is de wijnstok behalve verbrand (vgl. Ez 15:1-5; Jh 15:6) ook nog eens afgekapt (Ps 80:17). Het overblijfsel realiseert zich dat deze situatie is gekomen “door de bestraffing van Uw aangezicht”. God heeft hen moeten bestraffen vanwege hun afkerigheid en opstandigheid. Zijn tegenwoordigheid onder hen vereiste dit optreden, want Hij kan niet samengaan met hun zonden. Dat geldt zowel van de zonden van het volk hier als van de zonden van de vijand van het volk (Ps 75:9; Ps 76:7).

Israël heeft als zoon gefaald. De Heer Jezus heeft de plaats van Israël als Zoon ingenomen (vgl. Hs 11:1; Mt 2:11). Hij is ook de ware wijnstok is (Jh 15:1), dat wil zeggen in plaats van de wijnstok Israël, en geeft de Vader de vreugde die Hij tevergeefs bij Israël zocht. Als de relatie tussen de Heer Jezus en Israël door de bekering van het volk is hersteld, zal God Zijn vreugde in dat volk vinden.

Copyright information for DutKingComments