Revelation of John 2:1

De zeven zendbrieven

Openbaring 2-3 zijn buitengewoon belangwekkend. Daarom wil ik er eerst een paar inleidende opmerkingen over maken, voordat we naar de tekst zelf gaan kijken. In deze twee hoofdstukken worden zeven gemeenten aangeschreven met het oog op hun actuele geestelijke toestand. Het is echter duidelijk dat de betekenis verder gaat dan wat er op dat ogenblik gebeurt.

Het is ook duidelijk dat je uit hun geestelijke toestand geestelijke lessen voor onze tijd kunt trekken. Maar deze twee hoofdstukken tonen in de zeven gemeenten ook zeven opeenvolgende fasen in de kerkgeschiedenis, vanaf het ontstaan van de gemeente tot aan de opname ervan. Ze bevatten een profetische schets van de geschiedenis van de christenheid. Het hele boek is immers profetie (Op 1:3), dat wil zeggen inclusief deze beide hoofdstukken.

Je leest hier de geschiedenis van de gemeente, zoals die zich door de eeuwen heen op aarde heeft gedragen en ontwikkeld. Het gaat om haar verantwoordelijkheid. Op andere plaatsen in de Bijbel lees je over de gemeente, zoals die door God wordt gevormd en gezien. Dan spreken we wel over de gemeente naar het raadsbesluit van God. Daarin is alles volmaakt. Van die kant wordt de gemeente niet in dit boek voorgesteld.

In dit boek van oordeel wordt het huis van God, de christenheid, het eerst geoordeeld (1Pt 4:17). Dit oordeel vindt plaats naar de manier waarop ze heeft beantwoord aan haar opdracht om een getuigenis, een ‘kandelaar’, in de wereld te zijn. Na het oordeel over de christenheid volgt vanaf Openbaring 4 dan nog het oordeel over Israël en over de wereld.

Kort gezegd kun je in de opeenvolgende brieven de volgende perioden in de kerkgeschiedenis zien:

1. Efeze (betekent: lieflijke) is de tijd die direct op het heengaan van de apostelen volgt, wanneer uiterlijk nog veel in orde is, maar de eerste liefde is verlaten.

2. De tijd van Smyrna (betekent: bitterheid) komt overeen met de tijd van de christenvervolging door de Romeinen. Er hebben tien vervolgingen plaatsgevonden onder tien Romeinse keizers. Het is mogelijk dat daar de verdrukking van ‘tien dagen’ op wijst (Op 2:10). Die periode omvat het einde van de tweede eeuw en de derde eeuw.

3. De tijd van Pérgamus (betekent: vesting) loopt van de vierde tot de zevende eeuw. Het begint met het aannemen van het christendom door keizer Constantijn. Het christendom wordt staatsgodsdienst. Het wordt voordelig om christen te zijn.

4. De tijd van Thyatira (betekent: wierook of offerande) beslaat de periode van de zevende tot de zestiende eeuw. In die periode heerst de rooms-katholieke kerk in de persoon van de paus over de wereld, het omgekeerde van Pérgamus, waar de kerk bescherming zoekt bij de wereld. Als heersende kerk heeft de rooms-katholieke kerk (voorlopig) afgedaan, maar als instituut bestaat ze nog steeds en zal ze bestaan tot de komst van de Heer.

5. In de tijd van Sardis (betekent: overblijfsel) ontstaat in de zestiende eeuw uit en naast de rooms-katholieke kerk het protestantisme. Ook de protestantse kerken blijven bestaan tot de komst van de Heer. Het kenmerk van Sardis is een belijdenis zonder leven.

6. Tijdens de periode van het protestantisme ontstaat in de negentiende eeuw de periode van Filadelfia (betekent: broederliefde). Gods genade zorgt in het dode protestantisme voor een bijbelgetrouwe opwekkingsbeweging die zich daarvan afzondert. Evenals het rooms-katholicisme en het protestantisme blijft ook Filadelfia tot de komst van de Heer.

7. De laatste fase van de kerkgeschiedenis wordt gekenmerkt door Laodicéa (betekent: volksregering) die ook zijn oorsprong vindt in de negentiende eeuw. Het kenmerk van Laodicéa is lauwheid. Er is de hoge belijdenis van Filadelfia, maar de Heer staat buiten. We vinden die geestelijke toestand in allerlei kerken en stromingen die uit de opwekkingen van Filadelfia zijn voortgekomen, maar die er vandaag geestelijk vaak nog erger aan toe zijn dan Sardis. Ook Laodicéa blijft bestaan tot de komst van de Heer.

Tot besluit van deze inleidende opmerkingen over Openbaring 2-3, wil ik je nog wijzen op de structuur van de brieven. Die is in alle brieven ongeveer gelijk:

1. De opdracht: “Schrijf aan …”

2. Het kenmerk van Christus: “Dit zegt Hij …” en dan volgt een kenmerk van de beschrijving van de Heer Jezus uit Openbaring 1.

3. De beoordeling: “Ik weet …”

4. De veroordeling (behalve bij Smyrna en Filadelfia): “Maar Ik heb tegen u …”

5. De aanmaning (dreigement of aansporing): “Bekeer u …”

6. De oproep: “Wie een oor heeft …”

7. De belofte: “Wie overwint …”

Opmerkelijk is nog dat in de laatste vier brieven eerst de belofte (7.) wordt gegeven en dat daarna de oproep (6.) volgt.

Op 2:1. Het eerste zendschrijven is gericht aan de gemeente in Efeze. Deze gemeente heeft een grote en typerende rol gespeeld in de vroege kerkgeschiedenis:

1. Paulus heeft er tijdens zijn derde zendingsreis ruim drie jaar gewerkt (Hd 20:31);

2. hij heeft zijn belangrijke afscheidsrede uitgesproken tot de oudsten van Efeze met een waarschuwing voor het naderende verval (Hd 20:17-35);

3. hij schrijft aan hen zijn brief met de hoogste christelijke waarheden (de brief aan de Efeziërs);

4. na Paulus heeft ook Timotheüs er gewerkt (1Tm 1:3); aan hem heeft Paulus zijn afscheidsbrief geschreven over het verval in de laatste dagen en over de weg van de gelovige in die tijd, de tweede brief aan Timotheüs;

5. en nu richt de Heer Zich tot de gemeente in Efeze als eerste van de zeven gemeenten.

Johannes krijgt niet de opdracht om aan de gemeente in Efeze te schrijven, maar aan de engel van de gemeente. We hebben al gezien dat engel ‘boodschapper’ of ‘vertegenwoordiger’ betekent. Om aan een letterlijke engel te denken geeft meer problemen dan oplossingen. Zo is nergens een voorbeeld te vinden dat een engel faalt in zijn plicht en nog minder dat een engel wordt opgeroepen zich te bekeren. De engel stelt mensen voor die verantwoordelijk zijn voor de toestand in de gemeente.

Je zou kunnen denken aan personen die in een gemeente een bijzondere verantwoordelijkheid hebben, zoals oudsten. Dat neemt niet weg dat ook de overigen een verantwoordelijkheid hebben. Elk lid van de gemeente is verantwoordelijk erop toe te zien dat de gemeente trouw is aan Gods Woord en dat er in getrouwheid getuigenis wordt afgelegd van de waarheid. Je kunt dit vergelijken met het volk Israël en de koning die erover regeert. God houdt de koning verantwoordelijk voor de toestand van het volk, maar Hij vermindert daarmee de schuld van het volk niet.

De Heer Jezus stelt Zichzelf hier voor als “Hij Die de zeven sterren in Zijn rechterhand houdt”. Alle sterren zijn in Zijn hand. Hij “houdt” ze in Zijn hand (vgl. Op 1:16) en draagt ze ‘op’ Zijn hand (Op 1:20). Dat duidt op kracht en gezag, bescherming en ondersteuning om haar voor totale ondergang te bewaren, maar ook om controle over haar uit te oefenen. Dit gezag oefent Hij uit in alle plaatselijke gemeenten en Hij controleert of met Zijn gezag op de juiste manier rekening wordt gehouden. Daarom wandelt Hij “in [het] midden van de zeven gouden kandelaars”. Hij doet als het ware de ronde om te kijken of de kandelaars wel helder branden, of ze het licht verspreiden dat Hij heeft aangestoken.

Lees nog eens Openbaring 2:1.

Verwerking: Leer de volgorde van de zeven zendbrieven uit je hoofd en probeer er de opeenvolgende perioden in de kerkgeschiedenis aan te verbinden.

Copyright information for DutKingComments