Revelation of John 21:4-5

Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde

Op 21:1. Als alle kwaad en alle kwaaddoeners hun eeuwige, onveranderlijke, vreselijke bestemming hebben gekregen, wordt de blik van Johannes gericht op een compleet nieuwe hemel en een compleet nieuwe aarde. “De eerste hemel en de eerste aarde” hebben hun tijd gehad, ze zijn weggevlucht (Op 20:11) en door vuur vergaan (2Pt 3:7; 12). Daardoor is er plaatsgemaakt voor “een nieuwe hemel en een nieuwe aarde”.

Het grote verschil met de eerste aarde is dat de zee, die er in het vrederijk nog is (Ez 47:20; Zf 2:6; Zc 9:10; Zc 14:8), er in de eeuwigheid niet meer is. Ook de woelige, opstandige volken, waarvan de zee een beeld is, en de goddelozen, die als de zee zijn (Js 57:20), zijn er niet meer. Er is een constante toestand van volkomen rust. De ware theocratie is aangebroken. God regeert, of beter, bestuurt, want het gaat hier meer om God Die woont in rust, terwijl er niets meer te beteugelen valt, want er is niets meer wat nog in opstand kan komen. Dan zal gerechtigheid op aarde wonen (2Pt 3:13) en er niet slechts heersen zoals in het vrederijk. Alles beantwoordt innerlijk en uiterlijk aan Gods Wezen.

De oude schepping is vergankelijk (Ps 102:26; Mt 24:35; 1Ko 7:31; 1Jh 2:17) en daardoor voorbijgaand. De nieuwe schepping is volkomen nieuw en van blijvende, eeuwige aard. De nieuwe is niet een vervanging door het veranderen en verbeteren van de oude, maar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zijn er nooit eerder geweest. Het tweede is niet alleen anders dan het eerste, het is ook beter dan het eerste. Zo is wat God in de verlossing heeft bewerkt, anders en beter dan wat de mens door de zonde is kwijtgeraakt. God heeft niet alleen het probleem van de zonde opgelost, maar er iets veel heerlijkers voor in de plaats gegeven.

Het tweede heeft bij God altijd de voorkeur boven het eerste. Je vindt vaak in de Schrift dat de tweede of later geborene de voorkeur krijgt boven de eerstgeborene. Kijk bijvoorbeeld maar naar Abel die de voorkeur krijgt boven Kaïn, Izak boven Ismaël, Jakob boven Ezau, Efraïm boven Manasse, David boven zijn oudere broers (vgl. Jb 42:12; 1Ko 15:47; Hb 8:6).

Op 21:2. Na het heerlijke totaalbeeld van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde ziet Johannes een stad. Deze stad is het centrum van heel dat nieuwe tafereel. Ook in de nieuwe orde van zaken, waar geen zonde meer is, is er plaats voor heiligheid. De stad is “de heilige stad”. Heilig is afgezonderd. Afzondering heeft niet altijd te maken met afzondering van kwaad. Als God bijvoorbeeld de zevende dag heiligt, wil dat zeggen dat Hij deze dag een aparte plaats geeft ten opzichte van de andere dagen (Gn 2:3). Zo neemt deze stad in heel dat nieuwe bestel een aparte plaats in.

Deze stad is “het nieuwe Jeruzalem” wat wijst op het contrast met het oude Jeruzalem. Het is een beweeglijke stad. Ze daalt “uit de hemel” neer, want de hemel is het land waar ze thuishoort. Ze komt “van God”, want de oorsprong van de stad ligt in God, in Zijn raadsbesluit. Het nieuwe Jeruzalem daalt neer zonder op aarde te komen, om als het ware een verbinding te vormen tussen de hemel en de aarde, om ze met elkaar te verbinden.

De stad ziet er uit “als een bruid die voor haar man versierd is”. Deze beschrijving maakt duidelijk dat dit nieuwe Jeruzalem de gemeente is. Ze bezit na duizend jaar nog dezelfde stralende schoonheid die ze had tijdens haar bruiloft (Op 19:7). De tand des tijds heeft op haar schoonheid geen enkele invloed gehad. Tot in alle eeuwigheid zal ze die schoonheid bezitten.

De stad is ‘heilig’ en wordt vergeleken met ‘een bruid’. Dat betekent dat God, Die licht – heiligheid heeft met God als licht te maken – en liefde is, in die stad wordt gezien. Hier is de gemeente volkomen geschikt om met Hem verbonden te zijn, omdat ze volmaakt beantwoordt aan Zijn Wezen. Zo beantwoordt ze ook volkomen aan Zijn verlangens, ze past bij Hem, is Hem gelijk (Ef 5:31-32; 1Jh 3:3).

Dit nieuwe Jeruzalem moet wel worden onderscheiden van het hemelse Jeruzalem (Hb 12:22). Met het hemelse Jeruzalem wordt de woonplaats van alle hemelse heiligen bedoeld. Het hemelse Jeruzalem is de hemelse hoofdstad van waaruit tijdens het vrederijk wordt geregeerd. Het is het regeringscentrum waarin gelovigen uit het Oude Testament en uit het Nieuwe Testament hun plaats en taak hebben. Het nieuwe Jeruzalem bestaat alleen uit hen die de gemeente van de levende God zijn, de woonplaats van God in de Geest.

Ook als er sprake is van ‘het Jeruzalem dat boven is’ (Gl 4:26), is dat iets anders dan wat hier het ‘nieuwe Jeruzalem’ wordt genoemd. Het Jeruzalem ‘dat boven is’, is niet zozeer een stad met regeringskenmerken, maar duidt meer op een sfeer waarin de gelovigen leven. Die sfeer is een sfeer van vrijheid die staat tegenover de wet. Het Jeruzalem dat boven is, wordt dan ook in contrast gesteld met het aardse Jeruzalem, dat de sfeer van de wet voorstelt.

Op 21:3. Nadat Johannes deze prachtige en omvangrijke nieuwe dingen heeft gezien, hoort Hij een luide stem. Die stem komt met een verklaring vanuit de troon, de zetel van de regering van God. De regering van God is tot haar eindbestemming gekomen, heeft haar doel bereikt. De verklaring luidt dat God bij de mensen woont. Hij doet dat in “de tabernakel”. Daarmee wordt de gemeente bedoeld, want dat is de woonplaats van God in de Geest (Ef 2:22).

Er worden meer benamingen gebruikt voor Gods woonplaats, zoals een tempel en een huis. Dat juist hier van “de tabernakel” als woonplaats gesproken wordt, betekent dat het om de verplaatsbaarheid van de woonplaats gaat, zoals de tabernakel tijdens de woestijnreis van het volk Israël.

Het is mooi om eraan te denken dat het woord ‘tabernakel’ ook te zien is in wat je leest over het wonen van de Heer Jezus onder ons. Als je leest “het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond” (Jh 1:14), staat er letterlijk ‘het Woord is vlees geworden en heeft onder ons getabernakeld’, dat is ‘in een tent gewoond’.

De tabernakel spreekt van de wijze waarop God bij Zijn volk woont. De tabernakel in het Oude Testament is een beeld van Gods woonplaats. De echte woonplaats van God zie je in de Heer Jezus en in de gemeente.

Dan is het opmerkelijk dat er staat dat God “bij de mensen” woont. Dat het voor God een bijzondere vreugde is bij de mensen te wonen, kun je wel zien aan het feit dat het in dit ene vers drie keer genoemd wordt. Al deze mensen samen zijn Zijn volk. Er is geen sprake meer van afzonderlijke volken. Volken zijn ontstaan door de zonde, maar alle gevolgen van de zonde zijn weggedaan. Er is dan ook geen verschil meer tussen Israël en de volken. Israël zal geen bevoorrechte plaats meer innemen.

Israël had te maken met Gods raadsbesluiten vanaf de grondlegging van de wereld (Mt 13:35; Mt 25:34) en had een aards en tijdelijk bestaan. Al het aardse en tijdelijke zal er dan niet meer zijn. Er zijn alleen nog mensen, gelovigen afkomstig uit alle tijden, zonder onderscheid. Het enige onderscheid dat zal blijven, betreft het nieuwe Jeruzalem, de gemeente, die dateert van vóór de grondlegging van de wereld.

Het vers eindigt met een uitdrukking van de bijzondere intimiteit tussen God en Zijn volk. “God Zelf”, zonder tussenpersoon, zoals Mozes of Elia of een hogepriester zijn geweest, “zal bij hen zijn”. Er is niemand meer via wie God met Zijn volk in verbinding staat. Hij is de God van dat ene grote volk. En dat ene grote volk heeft en kent niemand anders dan alleen Hem als hun God.

Op 21:4. Als die heerlijke situatie is aangebroken, zal elke herinnering aan droefheid, die onlosmakelijk met de eerste dingen verbonden was, weggedaan zijn. De beschrijving van de heerlijkheid van de eeuwigheid komt voor ons nog het best tot zijn recht door te zeggen wat daar allemaal niet is. De heerlijkheid van wat er wel is, kunnen we nog niet bevatten (vgl. 2Ko 12:4). Maar we kunnen wel begrijpen dat daar niet meer zal zijn wat ons leven op aarde nu vaak nog zo moeilijk en moeizaam maakt en wat ons naar de hemel doet hunkeren. Deze beschrijving is op zich dan ook al een hele bemoediging. De vijf woorden die zeggen wat er niet meer zal zijn, tekenen nu het hele wereldgebeuren en de hele wereldgeschiedenis sinds de zondeval.

In Openbaring 7 is al aangekondigd dat God elke traan van de ogen zal afwissen, zoals een moeder de tranen van het gezicht van haar kind afwist (Op 7:17). Hij wist “elke traan” weg, waarna nooit meer een traan zal opwellen. Alles wat nu nog tranen veroorzaakt, is dan voorgoed verdwenen. Dan zal ieder mens in volkomen harmonie met God leven, volkomen in overeenstemming met God en volkomen eensgezind met ieder ander mens. Als de zonde er niet meer is, is er ook geen dood meer en ook niets meer wat aan de dood verbonden is als pijn en verdriet, waarvan tranen de uiting zijn. Het komt ook nooit meer terug, want “de eerste dingen zijn” definitief “voorbijgegaan”.

Lees nog eens Openbaring 21:1-4.

Verwerking: Wat doet jou het meest naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde verlangen?

Ik maak alles nieuw

Op 21:5. Nu spreekt “Hij Die op de troon zat”. Zitten op de troon betekent dat Hij alle macht heeft en alles bestuurt naar Zijn wil en daarmee tot Zijn doel komt. Hoe dat nieuwe eruit zal zien, kunnen we ons niet voorstellen. Je kunt het vergelijken met een tarwekorrel. Als je daarnaar kijkt, kun je je ook niet voorstellen dat daaruit een aar groeit. Of als je naar een rups kijkt, kun je je ook niet voorstellen dat daaruit een vlinder voortkomt. Paulus gebruikt tal van beelden om het verschil tussen aardse en hemelse dingen duidelijk te maken (1Ko 15:35-49), maar ons bevattingsvermogen is te klein om het allemaal voor ons te zien. We weten in elk geval dat alle droevige dingen weg zijn en “alles nieuw” zal zijn.

Het is niet nieuw in tegenstelling tot oud, maar nieuw als iets wat nooit heeft bestaan, noch in soort, noch in zichzelf, want niets en niemand zal ooit oud worden in de nieuwe schepping. Waarvoor de mens zich altijd tevergeefs heeft ingespannen, zal dan door God tot stand worden gebracht. De mens kan geen einde maken aan de dood en de dingen die daarmee zijn verbonden omdat de zonde in hem woont. Voor de mens blijft die situatie een ijdele droom, maar voor het geloof is het de grote realiteit.

Na deze heerlijke toezegging dat Hij alles nieuw maakt, krijgt Johannes voor de derde keer de opdracht te schrijven (Op 14:13; Op 19:9). Door het op te schrijven ligt het vast. Als we deze dingen soms wat vergeten, kunnen we het telkens nalezen. Om elke onzekerheid weg te nemen wordt er als een bekrachtiging aan toegevoegd dat deze woorden “getrouw en waarachtig” zijn.

Op 21:6. Dan klinkt als een machtige afsluiting de uitroep: “Zij zijn gebeurd!” Op dat ogenblik is alles nieuw geworden. Dan wordt het volle resultaat gezien van het werk van Hem Die eens riep: “Het is volbracht!” (Jh 19:30). De rust, de vrede en de harmonie die op dat werk gegrond zijn, zullen zonder onderbreking alle eeuwigheid door worden genoten door God en de mensen bij wie Hij woont.

Hij, Die het heeft gesproken, is de eeuwige God, “de Alfa en de Oméga”. Hij vervult van A tot Z – “Alfa” is de eerste letter en “Oméga” de laatste letter van het Griekse alfabet – wat Hij heeft gezegd. Het wil zeggen dat Hij Zijn Woord tot op de letter vervult. Hij is ook “het Begin en het Einde”, dat wil zeggen dat Hij aan het begin van alles staat, en aan het einde van alles staat Hij er nog. Er is niets vóór Hem en er is niets ná Hem. Alles wordt met Hem in verbinding gehouden van eeuwigheid af en tot in eeuwigheid. Er is een eeuwigheid, omdat Hij de Eeuwige is.

Op dit adembenemende moment, waar de tijd en alles wat daarmee te maken heeft, is verdwenen, komt als het ware spontaan een uitnodiging aan ieder die hieraan nog geen deel heeft. Als er lezers zijn die hieraan nog geen deel hebben, dan kan het niet anders of er is het verlangen gekomen daaraan deel te krijgen. Dat kan! Als er dorst is naar de levende God (Ps 42:3), zal Hij die dorst lessen, zoals de dorst van de Samaritaanse vrouw door de Heer Jezus werd gelest (Jh 4:14).

Op 21:7. Behalve dorst is er ook strijd nodig om deel te krijgen aan die heerlijkheid. Er is namelijk tegenstand in de vorm van personen of leringen die het deel krijgen aan die heerlijkheid in de weg staan en willen verhinderen. Maar er zijn krachtige wapens beschikbaar die de overwinning zeker maken. Zo wordt het beërven van deze dingen gegeven aan hen die door het geloof de wereld hebben overwonnen (1Jh 5:4). Zij hebben overwonnen door het bloed van het Lam (Op 12:11). Zij zijn meer dan overwinnaars door Hem Die hen heeft liefgehad (Rm 8:37).

De overwinnaars zullen trouw blijven tot het einde, tot die heerlijke erfenis in bezit kan worden genomen. Dan zal de nieuwe schepping beleefd worden in de nauwste verbinding met God en tot vreugde voor God. Dit is de enige plaats in de geschriften van Johannes waar van onze positie als zonen sprake is. Het is ook een persoonlijke betrekking. Ieder zal een eigen betrekking met God hebben en God met hem. Hij zal niet opgaan in de massa van mensen bij wie God woont (Op 21:3).

Op 21:8. Na de uitvoerige, maar tegelijk zeer beperkte beschrijving van de heerlijkheid die het deel is van de gelovigen, volgt het deel van de ongelovigen. Het contrast is enorm en zal nooit tenietgedaan worden. Het zal tot in eeuwigheid bestaan. Dit is het deel van hen die geen overwinnaars zijn en die geen dorst hebben gehad naar God.

De eerste categorie mensen van wie gezegd wordt wat hun deel is, zijn “de bangen”, de lafaards. De bangen hebben nooit de Heer Jezus durven belijden. Zij staan aan de kant van de vijanden en zullen met hen omkomen. Ook de andere categorieën zullen Gods koninkrijk niet beërven (1Ko 6:10).

Er is sprake van “hun deel”. Dat sluit zielsvernietiging uit. Het sluit ook uit dat ze na verloop van tijd alsnog aan de zegen deel zullen krijgen. De leer van de alverzoening is een ernstige aantasting van het gezag van Gods Woord en doet afbreuk aan de zwaarte en volmaaktheid van het werk van Christus. Het plaatsvervangend lijden van Christus zou niet nodig zijn geweest als alle mensen uiteindelijk toch deel zouden krijgen aan de eeuwige heerlijkheid. Maar allen die geen deel hebben aan het werk van Christus omdat ze het hebben afgewezen, zullen in de tweede dood zijn. Het gevolg is een definitief van alle leven afgesneden zijn, waaraan ze ook nooit meer deel zullen krijgen.

Op 21:9. Met Op 21:8 is een chronologisch gedeelte afgesloten dat eindigt in de eeuwigheid. Wat hierna komt, kan daarop geen vervolg zijn, want na de eeuwige toestand komt er niet nog iets anders. We worden vanaf Op 21:9 dan ook mee teruggenomen naar de tijd die onmiddellijk aan de eeuwige toestand voorafgaat, het vrederijk. Er volgt een beschrijving van de heerlijkheid van de gemeente als de hemelse stad, dat is als de plaats van waaruit Christus’ regering over de aarde plaatsvindt.

Op 21:9 begint met bijna dezelfde woorden die je ook in Openbaring 17 hebt gelezen (Op 17:1). Het begint hier, evenals in Openbaring 17:1, met “een van de engelen die de zeven schalen hadden”. Maar er wordt hier aan toegevoegd dat ze “vol van de zeven laatste plagen” waren. De volle schalen worden getoond om te laten zien dat de stad pas kon komen, nadat de oordelen van God over de aarde waren gegaan. Verder zie je dat in beide gedeelten de beschrijving volgt van een vrouw en een stad. Als je beide gedeelten met elkaar vergelijkt, zie je zowel een verband met als een groot verschil tussen wat je inmiddels weet van het grote Babylon en wat je zult zien van het nieuwe Jeruzalem.

De gemeente wordt hier voorgesteld als “bruid” en als “vrouw”. Mogelijk ziet ‘bruid’ op haar heerlijkheid naar de wereld toe en ‘vrouw’ op de intieme betrekking tot het Lam, de Bruidegom. ‘Bruid’ kan ook zien op de eerste liefde voor die ene Man Die zij boven alles liefheeft en ‘vrouw’ op het vervulde verlangen van de liefde en de voortduring ervan. Beide aspecten blijven eeuwig van toepassing.

Op 21:10. In Openbaring 17 is Johannes in een woestijn gevoerd (Op 17:3). Hier bevindt hij zich op een verheven positie. Vanaf de berg mag hij de bruid, de vrouw van het Lam zien. Maar wat ziet hij? Hij ziet een stad. Dat wil zeggen dat de vrouw die de gemeente is, ook het kenmerk van een stad heeft. Johannes krijgt de stad te zien zoals God haar van eeuwigheid af gezien heeft. Zo mocht Mozes vanaf een berg het beloofde land zien (Dt 34:1) en zag Ezechiël het toekomstige aardse Jeruzalem en de nieuwe tempel vanaf een hoge berg (Ez 40:2).

De positie van Johannes is nog veel hoger dan van die beiden, want hij mag het nieuwe, hemelse Jeruzalem aanschouwen dat uit de hemel neerdaalt van God. Zoals de stad in de eeuwigheid neerdaalt van God (Op 21:2), zo daalt ze ook neer in het vrederijk.

De gemeente is de woonplaats van God van waaruit zegen naar de aarde gaat, zowel in het vrederijk als in de eeuwigheid. Ook hier is zij “de heilige stad”, de stad die God voor Zichzelf apart heeft gezet om Zijn stad, Zijn woonplaats te zijn. Het is de stad met de naam “Jeruzalem”, dat betekent ‘grondslag van de vrede’. In en door de gemeente zal de naam van de stad haar betekenis waarmaken. De stad is zowel de woonplaats van God als de plaats waar Zijn troon staat. De stad is daardoor ook het centrum van waaruit Hij regeert en bestuurt tot zegen van de mensen.

De laatste keer dat een stad in verbinding met de aarde wordt genoemd, is Babylon. De eerste stad die in verbinding met de aarde wordt genoemd, is de stad die Kaïn bouwt (Gn 4:17). Steden op aarde zijn niet gebouwd tot eer van God. De stad die God bouwt, is van oorsprong hemels en verspreidt de eer van God en Christus.

Lees nog eens Openbaring 21:5-10.

Verwerking: Wat doet het jou als je denkt aan de toekomst van de ongelovigen?

Copyright information for DutKingComments