Romans 10:12-17

Liefelijke voeten

Rm 10:12. In Romeinen 3 heb je gelezen dat er door de zonde geen onderscheid meer is tussen de Jood en de Griek (= heiden) (Rm 3:22). Ieder mens is een zondaar en staat schuldig tegenover God. Nu lees je dat dezelfde Heer rijk is over allen die Hem aanroepen, of het nu een Jood is of een Griek. Om dit te onderstrepen haalt Paulus weer een tekst uit het Oude Testament aan.

Rm 10:13. Het zal je wel opgevallen zijn dat Paulus steeds teksten uit het Oude Testament aanhaalt om te onderbouwen wat hij heeft gezegd. Hij doet dat om juist daaruit te bewijzen dat God niet alleen de God van de Joden is, maar ook de God van de heidenen (vgl. Rm 3:29). Welnu, jij als heiden mag nu ook uit eigen ondervinding weten dat Hij een Heer is Die rijk is aan genade en Die Zich over jou als een arme zondaar heeft ontfermd! Hij is geen hardvochtige Heer, Die jou buiten de genade wilde houden.

Als er in Rm 10:11 en in Rm 10:13 “ieder” staat, laat dat geen beperking toe. Er zijn wel voorwaarden: in Rm 10:11 ‘geloven’ en in Rm 10:13 ‘de Naam van de Heer aanroepen’. Om behouden te worden moest je geloven en de Naam van de Heer aanroepen, dat betekent: Hem eer bewijzen of aanbidden.

Je zult het wel met me eens zijn dat je voor je bekering Hem niet de eer gaf die Hem toekwam. Vroeger waren andere dingen belangrijk, daar ging je volkomen in op: sport, of studie, of carrière, of geld, of je uiterlijk, hoe je er uitzag. Misschien was je ook nog godsdienstig. Hoe dan ook, het maakte je allemaal niet gelukkig en het bood je geen uitzicht op redding. Daarom riep je ten slotte de Naam van de Heer aan om behouden te worden.

Toen je dat deed, eerde je Hem voor het eerst echt. Hij wil in de eerste plaats je Verlosser zijn. Dat is ook precies wat de naam Jezus betekent: ‘Jahweh is Verlosser’. Rm 10:13 is een aanhaling uit het Oude Testament, uit Joël 2 (Jl 2:32). Is het niet wonderlijk dat Hij, Die daar, en in het hele Oude Testament, Jahweh – vertaald met HEERE, dat is God – genoemd wordt, Dezelfde is Die in het Nieuwe Testament de naam Jezus krijgt?

Rm 10:14. De Heer Jezus is niemand anders dan Jahweh in het Oude Testament, maar Die in het Nieuwe Testament als Mens tot Zijn volk komt. Het is duidelijk dat voor de Jood de redding alleen in Hem te vinden was. Maar hoe stond het er met ons voor, wij die tot de heidenen behoorden? Hij was niet tot ons gekomen. Wij kenden Hem niet en geloofden niet in Hem. Hoe zouden we Hem dan aanroepen?

Toch waren ook wij verloren en moesten gered worden. En om gered te worden moesten wij in Hem geloven. Dan moest over Hem aan ons verteld worden. En hoe zouden we ooit van Hem hebben gehoord als niet iemand Hem gepredikt had? Hier zie je opnieuw dat het niet gaat om de wet, om iets te doen, maar dat het gaat om de prediking en om ernaar te horen, ernaar te luisteren.

Rm 10:15. Om te prediken moet iemand gezonden zijn. Die zending gebeurt niet door de een of andere kerk of een zendingsgenootschap, maar door de Heer zelf. Hij is de Opdrachtgever. En is het niet een prachtige dienst, waarvoor ook jij een opdracht hebt gekregen? Het is een dienst van vrede verkondigen, het goede verkondigen. Wie daarvoor onderweg wil gaan, heeft voeten die liefelijk zijn, in tegenstelling tot vroeger, toen het voeten waren die snel waren om bloed te vergieten (Rm 3:15).

De aanhaling van de liefelijke voeten is uit Jesaja 52 (Js 52:7). Als je dat vers daar leest, zie je dat het gaat om “hem die het goede boodschapt”, dat wil zeggen over één persoon. Dat kan daar niemand anders zijn dan de Heer Jezus. Is het niet een prachtige gedachte dat jij in de verkondiging van de vrede en het goede een navolger van Hem mag zijn? Jij mag in een wereld van onvrede, een wereld waarin het kwade overheerst, een boodschapper zijn van vrede en het goede. Zoveel mensen om je heen hebben deze boodschap nodig. Zul jij ze laten zitten in hun ellende, of ga je hun vertellen van die rijke Heer?

Lees nog eens Romeinen 10:12-15.

Verwerking: Met wie heb jij voor het laatst over de Heer Jezus gesproken met het oog op zijn of haar behoudenis?

De prediking afgewezen

Rm 10:16. Misschien hebben de vorige verzen je aangesproken. Vol goede moed wil je er vandaag je best voor gaan doen om vrede en het goede te verkondigen. Je wilt enthousiast vertellen wat de Heer bij jou heeft gedaan en hoe gelukkig je nu bent. Je ziet het helemaal voor je. Het kan niet anders of anderen zullen daarvan onder de indruk komen en zich bekeren tot de Heer. Dat wordt een grote teleurstelling. De door jou verwachte en vurig gehoopte resultaten blijven uit. In plaats van zich door jouw getuigenis te bekeren keren ze zich tegen je.

Jesaja kan daarover meepraten. Hij heeft veel gesproken over de Messias Die tot Zijn volk komen zou. Maar wie heeft zijn prediking geloofd? Stond het volk massaal de beloofde Messias op te wachten? Je weet wel beter. En waarom wilden ze Hem niet? Omdat Hij niet aan hun verwachtingen beantwoordde. Zij vonden het maar niets dat Hij kwam als een Kindje in een kribbe. Als Hij iemand geweest was die in grote macht en heerlijkheid was verschenen, ja, dan hadden ze Hem wel aangenomen. Maar nu? Weg met Hem! De Heer Jezus werd verworpen en keerde terug naar de hemel. Daarom kun je Hem nu niet met je natuurlijke ogen zien.

Rm 10:17. Om met Hem in contact te komen is geloof nodig en dat moet in de prediking naar voren komen. En de prediking moet het “Woord van Christus” tot inhoud hebben. Alleen door over Christus te spreken wordt een mens aan zichzelf ontdekt en ontdekt een mens Wie God is en wat Hij heeft gedaan om hem te redden.

Rm 10:18. Maar nu een vraag: Toen het Woord van God nog niet in de prediking tot de heidenen kwam, sprak God toen nog niet tot hen? Zeker wel. Paulus haalt nu een vers uit Psalm 19 aan (Ps 19:5). Daarin bezingt David de eer van God en het werk van Zijn handen zoals dat in de schepping te zien is. Het getuigenis van God dat van de schepping uitgaat, beperkt zich niet tot Israël, maar is over de hele wereld waar te nemen. Hier hebben we een bewijs dat God ook in het Oude Testament een prediking had voor de heidenen, zodat ze kennis konden hebben van God en in Hem konden gaan geloven (vgl. Rm 1:19-20).

Rm 10:19. Maar dan is er nog een vraag: Had Israël kunnen weten dat God Zich ook aan de heidenen wilde bekendmaken, of is het Israël niet kwalijk te nemen dat het er moeite mee had dat God ook zegeningen had voor de heidenen? Als antwoord citeert Paulus in de eerste plaats Mozes (Dt 32:21). Mozes was hun grote leidsman voor wie ze groot ontzag hadden. Juist hij heeft hun verteld van hun ontrouw en dat God vanwege hun ontrouw Zich tot een ander ‘volk’ zou wenden. Daardoor wilde Hij hun jaloersheid opwekken, zodat ze weer tot Hem zouden terugkeren.

Rm 10:20. Ook Jesaja wordt aangehaald (Js 65:1). Paulus zegt het zo: “Maar Jesaja waagt het te zeggen”, alsof het een bijzonder waagstuk van Jesaja was. Dat was het ook, want het was natuurlijk een directe aanval op hun nationale trots als volk van God toen ze te horen kregen dat God omzag naar een ander volk.

Rm 10:21. Het laatste vers van ons hoofdstuk is het meest indringend. Hier is God Zelf aan het woord. Je proeft de smart van Zijn hart als je leest wat Hij tegen Zijn volk moest zeggen (Js 65:2). Je ziet God staan, met uitgestrekte handen om Zijn volk te ontvangen en aan Zijn hart te drukken. God neemt die houding niet zomaar een moment aan, maar “de hele dag”, dat wil zeggen, de hele tijd dat Hij bemoeienis met dat volk had. Is er iets wat grievender is dan zo afgewezen te worden?

God heeft van Zijn kant alles gedaan om Zijn volk te zegenen. Het enige antwoord van het volk was ongehoorzaamheid en tegenspreken. Zij hebben zich van Hem afgewend. Het volk heeft zijn verbinding met God verbroken. God heeft Zijn volk daarom terzijde moeten stellen. Maar gelukkig, niet voor altijd. In Romeinen 11 gloort een ‘nieuwe dag’ voor het volk.

Lees nog eens Romeinen 10:16-21.

Verwerking: Hoe ervaar jij het als je getuigenis afgewezen wordt?

Copyright information for DutKingComments