Romans 11:25-32

Heel Israël zal behouden worden

Ik besloot het vorige stukje met de vraag of je uit Rm 11:22 kunt concluderen dat het met jou en mij toch nog verkeerd kan gaan, terwijl wij toch geloven in de Heer Jezus. In Johannes 10 lees je het antwoord daarop (Jh 10:28-29). Wie eenmaal een kind van God geworden is, blijft dat tot in eeuwigheid. Helaas kun je je wel eens op een manier gedragen die je van een kind van God niet zou verwachten. Dat heeft te maken met je eigen, persoonlijke, verantwoordelijkheid. Als jij als kind van God zondigt, moet je dat belijden.

Waarom het in ons gedeelte gaat, is de verantwoordelijkheid van het christelijk getuigenis als geheel op aarde, dat in de plaats van Israël gekomen is. En dat getuigenis als geheel kan God, wanneer het ontrouw wordt, net zomin handhaven als Hij Israël kon handhaven. Bij Israël was het ook zo, dat sommige Israëlieten een persoonlijke relatie met God hadden, maar in het algemeen was het een volk dat niet meer naar God vroeg.

Zo is het ook met de christenheid. Bij een aantal van hen die zich christen noemen, is er een relatie met God op grond van een persoonlijk geloof, maar in het algemeen is de christenheid een menselijke invulling gaan geven aan de geloofsbeleving. Naar Gods gedachten wordt niet meer gevraagd. De Bijbel wordt niet meer geraadpleegd. Daarom kan God de christenheid als geheel straks niet meer erkennen als Zijn getuigenis op aarde en zal Hij haar moeten oordelen.

Je moet daarom onderscheid maken tussen de eigen, persoonlijke verantwoordelijkheid tegenover God enerzijds en wat God van de christenheid als geheel mag verwachten anderzijds. Ik hoop dat dit een beetje verduidelijkt waarin het verschil zit.

Rm 11:23-25. Dan nu verder met Rm 11:23. Vanaf dit vers wijst Paulus erop dat Israël weer de plaats van het getuigenis van God op aarde zal innemen. Het betreft hier wel, zoals hij dat noemt, een “verborgenheid” (Rm 11:25). Een verborgenheid is iets wat in vroegere tijden, de tijd van het Oude Testament, niet bekend was en wat nu bekend wordt gemaakt. De verborgenheid hier gaat over het verwerpen en het weer aannemen van Israël, terwijl in de periode tussen de verwerping en de aanneming God uit de volken een ander volk voor Zijn Naam zou aannemen. Dit was in het Oude Testament niet bekend.

Om nu niet wijs te zijn in eigen ogen moet je eraan denken dat de verharding of verblinding die over Israël is gekomen, niet over heel Israël is gekomen, maar over een deel. Dat deel is wel de massa van de ongelovige Israëlieten, maar het laat toch de ruimte voor een overblijfsel, waarover je al eerder hebt gelezen.

Rm 11:26. Wel, dit overblijfsel zal het hele Israël vormen dat behouden zal worden. De goddeloze, ongelovige Israëlieten zullen allen door het oordeel zijn omgekomen. Wat overblijft, is dan “heel Israël”. Met dit ‘nieuwe’ Israël gaat God verder nadat de “volheid van de volken is ingegaan” (Rm 11:25). Deze laatste uitdrukking betekent dat het christelijk getuigenis op aarde de tijd van zijn getuigenis heeft vol gemaakt, zijn einde heeft bereikt. God zal het moeten afhouwen (Rm 11:22) omdat het niet in de goedertierenheid is gebleven. Daarna zal Israël weer het voorwerp van Zijn openlijke liefde worden.

De Verlosser komt uit Sion om Zijn volk van hun vijanden, die hen willen verdelgen, te bevrijden. Hoe dat allemaal zal gaan, is te lezen in veel profetieën van het Oude Testament. Naast het verdelgen van hun vijanden zal de Verlosser de goddeloosheden van Zijn volk wegnemen.

Rm 11:27. Ze zullen de zekerheid krijgen dat God het verbond dat Hij met Zijn volk gesloten heeft, toch zal waarmaken doordat Hij “hun zonden zal wegnemen”. Het is immers noodzakelijk voor een werkelijk genieten van de zegeningen van God dat een mens vrij is van de last van zijn zonden. De grote last die op de ziel van het volk zal drukken, is dat zij de Heer Jezus hebben verworpen. Dat zullen ze belijden en God zal het hun vergeven. In Zacharia 12-14 lees je uitvoerig en op een aangrijpende wijze hoe dit alles zal gebeuren.

Rm 11:28-29. God zal Zijn voornemen ten aanzien van Zijn aardse volk uitvoeren. Wat Hij beloofd heeft, zal Hij ook doen; Hij komt daar niet op terug. Israël mag zich dan wel vijandig gedragen tegenover de prediking van het evangelie, maar als het gaat om de verkiezing, heeft God hen lief omdat zij afstammelingen van de vaderen Abraham en Izak en Jakob zijn. Aan hen heeft God immers Zijn beloften gegeven. Door de ontrouw van het volk moet de vervulling van de beloften worden uitgesteld. Maar uitstel is bij God geen afstel. Hij komt niet op Zijn beloften terug. Hij heeft geen berouw over wat Hij in Zijn genade aan Zijn volk heeft toegezegd en waartoe Hij Zijn volk geroepen heeft.

Lees nog eens Romeinen 11:23-29.

Verwerking: Wat is een verborgenheid?

Hem zij de heerlijkheid!

Rm 11:30. De slotverzen van Romeinen 11 kun je zien als een samenvatting van alles wat Paulus in de voorgaande elf hoofdstukken heeft uiteengezet. Daarin is duidelijk geworden dat wij, die van oorsprong tot de heidenen behoren, niet in God geloofden. Door het evangelie, de blijde boodschap van God, te geloven hebben we barmhartigheid ontvangen.

Rm 11:31. We hebben ook gezien dat het evangelie pas tot de heidenen is gekomen toen de Joden niet reageerden op de vele oproepen van God om hen tot inkeer te brengen. Toen zij zagen dat de genade naar de heidenen uitging, konden ze dat niet verdragen en zijn zij tegenstanders van het evangelie geworden. In het boek Handelingen lees je dat telkens weer. Door zich zo op te stellen komen zij op dezelfde plaats voor God te staan die de heidenen vroeger hadden. Zoals wij, heidenen, vroeger niet geloofden, zo geloven nu de Israëlieten niet.

Rm 11:32. De bedoeling van God hiermee is om aan ons te laten zien dat, zonder uitzondering, iedereen ongelovig is. Als gevolg daarvan gaat nu de barmhartigheid van God naar iedereen, zonder uitzondering, uit. Hij wil graag bewijzen dat Hij barmhartig is. Hij kan dat niet beter doen dan door eerst aan te tonen dat iedereen die barmhartigheid nodig heeft.

Rm 11:33. Dit brengt Paulus tot de lofprijzing van de Rm 11:33-36. Hij bewondert hierin de wijsheid en de kennis van God. De wijsheid van God zien we in de Heer Jezus. Hij wordt in 1 Korinthiërs 1 “wijsheid van Godswege” genoemd (1Ko 1:30). Wie zou ooit op de gedachte gekomen zijn om op deze wijze de problemen op te lossen die door de zonde van de mens waren ontstaan? God heeft een volmaakte kennis van alles wat er is gebeurd en Hij weet ook hoe Hij op een volmaakt rechtvaardige wijze moet handelen. Daarin ligt een diepte van rijkdom opgesloten die voor ons ondoorgrondelijk is.

In Zijn oordelen, dat wil zeggen in de beoordeling van de ontstane situatie, of het volmaakte inzicht dat Hij in de ontstane situatie heeft, is Hij ver boven ons verheven. Voor de mens was alles uitzichtloos. Hij kon geen enkele oplossing aandragen. Het enige wat hij kon doen, was de zonde erger maken. Nu is God aan het werk gegaan. Wie kan Zijn wegen naspeuren, dat wil zeggen: wie kan nagaan langs welke weg Hij aan het werk is gegaan? Dat kan toch niemand? Wij kunnen, nu Hij Zijn werk in Christus heeft volbracht, Hem achteraf daarvoor bewonderen.

Rm 11:34-35. Wie had deze weg ooit kunnen uitdenken dan God alleen? Zou God een raadsman nodig hebben gehad voor dit plan? Wie zou dat dan geweest moeten zijn? Alles wat God heeft aan kennis en middelen, bezit Hij in Zichzelf. Dat hoeft Hij niet bij anderen te halen. Er is geen hogere macht in het hele heelal dan God Zelf. Ook naast God is er niemand die Hem iets zou kunnen geven wat Hij nodig zou hebben en waarvoor Hij die ander iets als vergelding zou moeten geven. God alleen is onafhankelijk.

Rm 11:36. “Uit Hem” komen alle dingen voort. Alles vindt zijn oorsprong in Hem. In Romeinen 4 heb je het al gelezen dat God “de dingen die niet zijn, roept alsof zij zijn” (Rm 4:17b). God heeft de schepping tot stand gebracht vanuit Zichzelf. Alle bronnen zowel van de materie als van de wijsheid en kennis zijn in Hem.

En de dingen komen niet alleen uit Hem voort, Hij heeft ook alle dingen Zelf tot stand gebracht. Na het ‘uit Hem’ staat het “door Hem”. Hij is niet alleen de oorsprong, maar ook de Bewerker ervan. Hij heeft niet alleen het idee gehad, maar Hij heeft het ook Zelf uitgevoerd.

Ten slotte is het ook “tot Hem”. Van al Zijn voornemens en van al Zijn werken is Hij Zelf het grote doel. Alles loopt op Hem uit. God verheerlijkt Zichzelf in alles wat Hij doet. Het verbazingwekkende, het bewonderenswaardige, wat jouw aanbidding eeuwig zal opwekken, is: God heeft jou in Zijn plannen willen opnemen. Jij zult tot in eeuwigheid ertoe mogen dienen om Zijn heerlijkheid te laten uitkomen. Is het niet overweldigend als je eraan denkt wie je vroeger was en wat je lot was, om dan nu te zien dat God jou die plaats gegeven heeft?

Het kan niet anders of je sluit je bij Paulus aan en zegt: “Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid!” Daar is niets meer aan toe te voegen dan: “Amen.” Het doet me denken aan Openbaring 5, waar na de lofprijzing ook dat “amen” volgt, waarna de oudsten neervallen en aanbidden (Op 5:12-14). Geen woorden worden meer gehoord. De harten verliezen zich in een grenzeloze, onuitsprekelijke bewondering voor God en het Lam. Amen.

Lees nog eens Romeinen 11:30-36.

Verwerking: Denk extra na over Rm 11:36.

Copyright information for DutKingComments