Romans 9:33

De volken en Israël

Rm 9:24. Het uitgangspunt van Gods handelen is duidelijk aangetoond. Hij is God en heeft het recht te handelen zoals Hem goeddunkt. God is soeverein, ook als het gaat om het bewijzen van barmhartigheid. God is niet verplicht Zijn barmhartigheid te beperken tot de Joden. Hij heeft het recht ook mensen te roepen uit de volken, de heidenen ofwel de niet-Joden.

Rm 9:25. Dat zie je al in het Oude Testament. Paulus haalt enkele voorbeelden aan uit de boeken Hosea en Jesaja. Daar blijkt dat God ook al in de dagen van die profeten Zijn onbeperkte genade naar de niet-Joden liet uitgaan. De eerste aanhaling komt uit Hosea 2 (Hs 2:22). Daar gaat het over het volk Israël. Sinds zij hun totale ontrouw aan God en hun onbekeerlijkheid hadden getoond, had God hen moeten noemen: “Niet Mijn volk” en: “Niet geliefde”. God erkent de verbinding met Zijn volk niet meer.

Nu past Paulus dit vers uit Hosea zo toe, dat hij zegt: God zal weer spreken over “Mijn volk” en “geliefde”. Dat kan niet anders betekenen dan dat er uit het volk Israël zijn die zich zullen bekeren tot God en geloven in de Heer Jezus. Zij zijn dat volk dat God erkent als ‘Mijn volk’. Misschien dat het zelfs kan worden toegepast op de volken rondom Israël. Zij waren altijd ‘niet Mijn volk’ en ‘niet geliefde’, want God had met hen geen speciale band aangeknoopt. Als er ook uit de heidenvolken mensen zijn die zich bekeren tot God en de Heer Jezus als Heiland en Heer aannemen, mogen ook zij zich rekenen tot wat Hij ‘Mijn volk’ noemt.

Rm 9:26. De aanhaling uit Hosea 1 gaat in elk geval duidelijk over de roeping van de heidenen (Hs 1:10). Daar wordt gesproken over “kinderen [beter: zonen] van de levende God”. Dat is typisch een uitdrukking voor de verhouding tot God waarin de christen is geplaatst. Met Joden en heidenen kon God geen omgang meer hebben. Tegen beide groepen was gezegd: “U bent Mijn volk niet.”

Voor de Joden gold dit sinds God Zijn verbinding met hen moest verbreken als gevolg van hun ontrouw. De ballingschap was daarvan het droevige resultaat. Voor de heidenen had dit altijd al gegolden. God had hen op hun eigen wegen laten gaan. Paulus, de apostel van de volken, haalt dit vers nu aan als bewijs dat allen die God uit Joden en heidenen geroepen heeft, nu door Hem ‘zonen van de levende God’ genoemd worden.

Rm 9:27. Ook de profeet Jesaja heeft uitspraken gedaan waarmee Paulus zijn betoog over de soevereine genade van God kan onderbouwen. Hoe talrijk Israël ook was, als Gods gerechtigheid haar loop zou nemen, moest het oordeel over het geheel komen. Er zou niets van overblijven. Maar Gods onbeperkte genade voorziet in de redding van een overblijfsel.

Rm 9:28-29. De zaak die God op aarde zal volbrengen (Rm 9:28), is het oordeel dat in gerechtigheid het ongelovige volk Israël zal treffen. Dat zal pas plaatsvinden na de opname van de gemeente. Dat er toch een overblijfsel zal zijn, is te danken aan God Zelf, de Heer Zebaoth, dat is de Heer van de legermachten. Terwijl het lijkt alsof er van Zijn plannen niets terechtkomt, zal Hij toch de Heer van een groot volk zijn dat uit dit overblijfsel zal ontstaan. Het is allemaal te danken aan het feit dat voor dit overblijfsel de gerechtigheid van God ten volle is uitgeoefend op de Heer Jezus. Het overblijfsel zal dat erkennen. Daarover spreken andere profeten.

Rm 9:30-33. De conclusie komt in Rm 9:30 en de volgende verzen. De volken hebben deel gekregen aan de gerechtigheid op grond van geloof. In eerdere hoofdstukken van deze brief ben je al tegengekomen dat geloof de enige mogelijkheid is om voor God gerechtvaardigd te worden. Israël, dat probeerde zijn eigen gerechtigheid voor God te krijgen, faalde daarin. Hoe kwam dat? Omdat ze meenden dat God hun Zijn gerechtigheid wel zou geven op grond van het houden van de wet. Maar toen Christus kwam, hebben zij zich aan Hem gestoten. Hij maakte openbaar dat hun houden van de wet er alleen maar toe diende om zichzelf belangrijk te maken.

Zijn komst “in Sion” (in Israël) en Zijn optreden onder hen bracht hun verdorven gezindheid aan het licht. Ze konden dat licht niet verdragen en daarom hebben ze Hem verworpen. Ze hebben zich aan Hem gestoten en zijn daardoor ten val gekomen. Zo hebben ze zichzelf buiten de zegen geplaatst.

Het hoofdstuk besluit met nog eens te wijzen op het hart van God dat uitgaat naar ieder mens, wie dan ook – zonder onderscheid tussen Jood en heiden. De enige voorwaarde om deel te krijgen aan wat God wil geven, is: in Hem geloven. Wie dat doet, komt nooit beschaamd uit.

Lees nog eens Romeinen 9:24-33.

Verwerking: Waarom is het belangrijk ook het Oude Testament te leren kennen?

Copyright information for DutKingComments