Ruth 3:13

Een andere losser

Nadat Boaz Ruth zijn liefde heeft verklaard, gaat hij in op haar opmerking dat hij de losser is. Dat is hij wel, maar hij is niet de enige losser. De andere losser is zelfs nog nauwer aan Naomi en haar verwant dan hij. Maar hij laat dat probleem niet door Ruth oplossen. Met de losser die nader is dan hij, heeft Ruth niets te doen. Boaz maakt het tot zijn zaak door te spreken over “een losser, nauwer verwant dan ik”. Hij noemt hem, echter niet met betrekking tot Ruth, maar met betrekking tot zichzelf.

In deze nauwer verwante losser kunnen we een beeld zien van de wet. Eerst moet de weg van de wet worden gegaan. Als de wet kan lossen, dan is dat goed en moet die maar lossen. Doet de wet het niet, dan zal de tweede Losser het doen. Als iemand tot geloof komt, is er in de ontwikkeling van het geloofsleven vaak een periode dat er verlangen is om de wet te houden. Maar al spoedig blijkt dat het niet mogelijk is om de wet te houden.

De verlossing is alleen door Christus, en het dienen van God kan alleen gebeuren door de Geest van Christus. Wanneer dat gezien wordt, breekt de dag aan in het leven van de gelovige. Zo lezen we hier dat Boaz haar zal lossen in de “ochtend”, wanneer duidelijk zal worden dat de eerste losser niet wil.

De volgorde van lossing is duidelijk: eerst de andere losser en pas als die het niet wil, neemt Boaz de lossing op zich. Hij bevestigt zijn toezegging met een eed. Verder zegt hij tegen haar dat ze bij hem moet blijven tot de dageraad. Boaz is niet alleen in staat om te lossen, hij wil het ook en zal het ook. Uit wat hij tegen Ruth zegt: “Ga nu [maar] liggen tot de morgen”, spreekt die zekerheid. Er straalt rust uit. Ze mag zich helemaal aan hem toevertrouwen. Tot het morgen wordt, hoeft ze niets te doen. Hij weet wat hij gaat doen.

Zo is de Heer Jezus bezig met de ziel van een mens die zich aan Hem heeft toevertrouwd, maar bij wie eerst nog de aanspraken van de wet moeten worden geregeld. Wie deze kwestie zelf wil regelen, komt in grote nood. In de ervaring van de gelovige is dat vaak aan de orde. We zien dat geïllustreerd in Romeinen 7. Daar treffen we iemand aan die de wet wil houden en daardoor in hopeloze ellende terechtkomt, zodat hij het ten slotte uitroept: “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit dit lichaam van de dood?” (Rm 7:24). Als die wanhoopskreet is geslaakt, lezen we in het volgende vers hoe de morgen gloort. Hij richt zijn oog op God en dankt Hem door Jezus Christus, de tweede en definitieve Losser (Rm 7:25).

Copyright information for DutKingComments