Ruth 4:5

De onderhandeling over de lossing

Boaz legt de nadere losser, die tot nu toe geen enkele interesse in Naomi heeft getoond, uit wat er aan de hand is. Hij vertelt hem dat Naomi het land van “onze broeder Elimelech” heeft verkocht. Hij erkent hierdoor het recht van de andere losser om te lossen. Het gaat erom dat het verkochte land weer in het bezit van Naomi komt. Naomi heeft het land waarschijnlijk verkocht om op die manier geld te krijgen om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Een dergelijke verkoop is in de wet geregeld (Lv 25:25).

In feite wordt niet het land verkocht, maar het aantal oogsten. Maar omdat het feitelijk het land van God is, kan het slechts verpand worden. Daarom heeft God ingesteld dat in het vijftigste jaar, het jubeljaar, het land weer in het bezit van de oorspronkelijke eigenaar terugkomt.

Daardoor kan het lijken alsof het niet zo erg is als je je land moet verkopen, want je krijgt het toch een keer terug. Maar voor de Israëliet die Gods zegen waardeert, is het een groot gemis en een groot verdriet dat hij tot het jubeljaar van zijn bezit is verdreven en niet van de opbrengst ervan kan genieten. Hoe groot de waardering van de Godvrezende Israëliet is voor het erfdeel dat de HEERE hem heeft gegeven, zien we bij Naboth (1Kn 21:1-3) en Jeremia (Jr 32:6-8).

Als Boaz de man de zaak heeft verklaard en hem op zijn verplichting en tegelijk ook zijn recht heeft gewezen, houdt hij hem de keus voor. De man voelt zich verplicht om te lossen. Hij kan er niet onderuit, want dat betekent gezichtsverlies. Daarom zegt hij toe dat hij het land zal lossen. Dat hoeft ook niet slecht te zijn. Als het meer opbrengt dan hij ervoor moet betalen, zal hij er flink aan verdienen. Daarbij komt dat Naomi en Ruth geen kinderen hebben. Als die situatie zo blijft, zal hij ten slotte ook eigenaar van het land worden en niet alleen van de oogsten.

Dan komt Boaz met de beslissende voorwaarde. Het land kan niet zonder meer worden gekocht, maar de losser moet ook Ruth erbij nemen. Het lijkt erop dat Naomi dat als voorwaarde heeft gesteld. Het erfdeel van Elimelech is na zijn dood wettelijk het eigendom geworden van zijn zonen. Zijn zonen zijn echter ook gestorven. Maar omdat beide zonen getrouwd waren, is het eigendomsrecht op hun vrouwen overgegaan.

Omdat Orpa in Moab wilde blijven, heeft zij te kennen gegeven geen belangstelling te hebben voor het land van God. Van haar recht op het land kan hier geen sprake zijn. Dit betekent dat Ruth de enige rechthebbende is. Naomi wil dat het land in het bezit van haar nageslacht blijft. Daarom zal ze hebben bedongen dat degene die het land lost, ook Ruth tot vrouw neemt. Kinderen die uit dat huwelijk geboren worden, worden aan de gestorven Machlon toegerekend en op die manier blijft het erfdeel binnen het geslacht van Elimelech bewaard.

Door de bijkomende voorwaarde, die Naomi als eigenaar heeft mogen stellen, dat de losser ook Ruth tot vrouw zal nemen, wordt duidelijk dat het niet alleen om de lossing van het erfdeel gaat, maar ook om het verwekken van een erfgenaam. De losser begrijpt dat een eventuele zoon niet aan hem maar aan de gestorvene zal worden toegekend. Hij zal dan alles weer verliezen.

Voor wie zich in deze gevallen door de liefde laat leiden, is dat geen probleem. Liefde ziet alleen het belang van de ander en is niet uit op eigen belang. Bij de eerste losser is van liefde echter geen sprake. De gedachte dat hij met de Moabitische Ruth zou moeten trouwen, is voor hem afschuwelijk. Daarvoor voelt hij zich te goed. Hij haakt af. Dit is de taal van de wet.

Zoals eerder gezegd, stelt de eerste losser de wet voor. De wet heeft de eerste rechten op Israël. Israël heeft zich daar eerst vrijwillig onder geplaatst om via die weg Gods zegen te krijgen. Maar het is duidelijk geworden dat de wet geen kracht heeft om leven uit de dood tevoorschijn te brengen. De wet kan alleen veroordelen, maar geeft geen kracht om te voldoen aan wat erin staat.

De wet kan niet verlossen wie erdoor worden veroordeeld. Als de wet zou kunnen verlossen, zou de wet de wet niet meer zijn. De wet wordt terecht “de bediening van de dood” en “de bediening van de veroordeling” genoemd (2Ko 3:7; 9). Dat ligt niet aan de wet, maar aan de mens. Door de zwakheid van de mens is de wet, die met zwakheid geen rekening houdt, krachteloos. Alleen wie de wet houdt, die verdient en krijgt de zegen. Dat maakt de toestand van de mens hopeloos.

De enige oplossing is het oordeel van de wet erkennen. Wie dat doet, ziet zichzelf als door de wet voor de wet gestorven, met als gevolg dat de gestorvene vrij is van de wet (Rm 7:3-6). Daarom heeft ieder die verbonden is aan de Heer Jezus, de ware Boaz, niets met de eerste losser te doen, zoals Ruth er nooit iets mee te doen heeft gehad. Nog eens: wat voor de wet onmogelijk was, heeft God gedaan door Zijn Zoon (Rm 8:3).

Copyright information for DutKingComments