Song of Solomon 3:11

De kroning op de dag van de bruiloft

De dochters van Sion hebben het binnenwerk van de draagkoets van Salomo met liefde bekleed. Nu worden zij, die voor deze atmosfeer van liefde hebben gezorgd, opgeroepen naar buiten te gaan om “koning Salomo met de kroon” te zien. Zij die in hun omgang met de Heer Jezus en de Zijnen door liefde worden geleid, krijgen Zijn heerlijkheid als de gekroonde Koning te zien. Daarvoor moeten zij “naar buiten” gaan. Het is de oproep die ook vandaag klinkt in een christenheid die in slaap is gevallen: “Zie, de bruidegom! Gaat uit, tegemoet!” (Mt 25:6b; vgl. Ef 5:14).

Liefde gaat verder dan bezig zijn voor Hem. Martha dient de Heer uit liefde en de Heer waardeert dat ook. Maar als het alleen bij dienen blijft, wordt het werk belangrijker dan de Persoon voor Wie het werk wordt gedaan. Er moet een moment komen dat we ‘uitgaan’ uit onze bezigheden om Hem te ontmoeten, om Hem te zien en te bewonderen in Zijn heerlijkheid.

De kroon die Salomo draagt, is hem op het hoofd gezet door “zijn moeder”. ‘Zijn moeder’ is een beeld van Israël. Het ziet op wat het gelovig overblijfsel zal doen met de Messias als Hij tot hen komt na de tijd van de grote verdrukking. Zij zullen Hem erkennen als hun Koning en Hem op die manier de kroon opzetten. Dat geeft hun verbinding met Hem weer. Hij is hun Koning en Heer voor Wie zij zich vol aanbidding neerbuigen: “Dan zal de Koning verlangen naar uw schoonheid; omdat Hij uw Heere is, buig u voor Hem neer” (Ps 45:12).

Tegelijk is Hij hun Bruidegom. Hij is gekroond “op de dag van Zijn bruiloft”. De bruiloft ziet op de vereniging van de Heer Jezus als de Messias met het overblijfsel, of beter, met de stad Jeruzalem als Zijn bruid. De bruiloft bepaalt ons bij de liefde tussen de Bruidegom en de bruid. Er is behalve een verhouding van gezag ook een verhouding van liefde. Zijn liefde gaat naar Zijn aardse bruid uit. Dan staat niet meer het aspect van ‘bezig zijn’ voor Hem op de voorgrond, maar er voor Hem zijn. Dat zien we in de laatste regel van het vers. Het gaat om “de blijdschap van Zijn hart”.

Als de Heer Jezus Zijn aardse bruid heeft ingevoerd in Zijn koninkrijk en zij deelt in Zijn rust, is Zijn hart vol blijdschap. Na de vreugde voor Israël vanwege de verlossing die Hij tot stand heeft gebracht waardoor Hij als hun Koning in hun midden is (Zf 3:14-17), lezen we: “Hij zal Zich over u verheugen met blijdschap. Hij zal zwijgen in Zijn liefde. Hij zal Zich over u verblijden met gejuich” (Zf 3:17b).

Hetzelfde geldt voor onze relatie met de Heer Jezus. Op aarde is Zijn koningschap door de mensen verachtelijk verworpen, wat tot uitdrukking is gebracht door Hem met een kroon van dorens te kronen (Mt 27:29). Maar wij erkennen dat Hij door God terecht met heerlijkheid en eer is gekroond (Hb 2:9). Onze erkenning van Zijn kroning kunnen we zien als de kroning die wij verrichten. Wij buigen ons diep voor Hem neer en stellen ons hele leven onder Zijn gezag.

Wij geven Hem Zijn kroon en huldigen Hem als onze Heer als wij ons leven op elk terrein aan Hem toewijden. Dat is als vader, als moeder, als kind, in de maatschappij en als lid van Gods gemeente met de taak die Hij heeft gegeven. ‘De dag van Zijn kroning’, de dag dat wij Hem kronen, is voor ons elke dag die wij leven met ons hart gericht op Hem. Dan zullen we niet in de eerste plaats bezig zijn met wat wij voor Hem kunnen doen, maar met “de blijdschap van Zijn hart”.

Laten “wij zien op Jezus, de overste Leidsman en de Voleinder van het geloof, Die om de vreugde die vóór Hem lag, [het] kruis heeft verdragen” (Hb 12:2a). Hij heeft bij het volbrengen van Zijn werk op aarde tot en met het verschrikkelijke lijden op het kruis over dat werk heen gekeken naar de vreugde. Die vreugde bestaat uit het zien van de grote menigte van verlosten die Hij door Zijn werk voor God heeft gekocht (Op 5:9). Daaronder bevindt zich ook Zijn hemelse bruid, de gelovigen van de gemeente.

Hij heeft “Zichzelf voor haar … overgegeven” om haar te bezitten (Ef 5:25). Over haar zal Hij Zich tot in eeuwigheid met blijdschap verheugen. Hij heeft haar voor Zijn aandacht gehad bij het volbrengen van Zijn werk. Zij is die ene “zeer kostbare parel”, waarvoor Hij alles heeft opgegeven om die te bezitten (Mt 13:45-46). Zij behoort Hem nu al toe, maar ze is nog op weg naar Hem toe. Wanneer zij bij Hem is, zijn de wensen van Zijn hart volmaakt vervuld.

Kijken wij uit naar Zijn komst vanwege de blijdschap die dat voor Hem betekent?

Copyright information for DutKingComments