Song of Solomon 4:14

De versiering van de tuin

De tuin heeft bomen. Het is bij de bomen niet om het hout te doen, maar om het zicht erop. Zo zijn ook de bloemen in de tuin er om naar te kijken en ervan te genieten. Zo is de bruid er voor de bruidegom. Als een “gesloten tuin” (Hl 4:12) is de bruid vruchtbaar voor de bruidegom. Dat blijkt uit de beschrijving die hij in deze verzen van haar ‘tuin’ geeft. Hij somt op wat er in de tuin groeit. Hij heeft oog voor elke boom en voor “de beste vruchten” die daaraan groeien, voor “hennastruiken en nardusplanten”, voor “allerlei wierookbomen” en de “keur van allerlei specerijen” die een aangename geur verspreiden.

De bruidegom begint met het noemen van “uw scheuten” (Hl 4:13). Scheuten zijn de eerste zichtbare tekenen van nieuw leven. Hij zegt daarvan dat zij “een paradijs” vormen. Dit herinnert aan het begin van de Bijbel, aan de hof van Eden (Gn 2:9). Dat paradijs is door de zonde verloren gegaan. Het wijst ook vooruit naar de situatie in het vrederijk, die als het paradijs zal zijn (Ez 47:12; Op 22:1-2).

Maar voor de Heer Jezus is er nu ook een paradijs op aarde en dat is het leven van de gelovige die alleen voor Hem leeft. Uit dat leven komt een overvloed aan vrucht tevoorschijn. Er is niet alleen leven, er is ook de vrucht van het leven. Die vrucht bewerkt Hij Zelf door Zijn Geest. “Door Mij is bij u vrucht te vinden” (Hs 14:9d).

De bruidegom noemt negen bomen en planten die de tuin voortbrengt en hem sieren en geur geven. Daarmee is zijn opsomming van het aangename van de tuin niet volledig. Door twee keer over “allerlei” te spreken geeft hij aan dat er nog veel meer is waarvan hij geniet. Het spreekt van een overvloed waarbij elke gedachte aan gebrek afwezig is, maar die ook niet in zijn volheid kan worden omschreven. Dit is de beste beschrijving van de volheid ervan (vgl. 2Ko 8:9; Ko 1:9-11).

In de geestelijke toepassing ligt de verbinding met de negenvoudige vrucht van de Geest voor de hand (Gl 5:22). Wat er in de tuin van ons leven voor Christus aangenaam is, kan alleen door de Geest in ons worden bewerkt als we afgezonderd zijn voor de Heer. Dan kan het water van het Woord vrucht in ons bewerken die ons leven voor Hem tot een lusthof, een paradijs maakt.

De “granaatappelbomen met de beste vruchten” herinneren aan de zomen van het bovenkleed van de hogepriester waaraan granaatappels hangen afgewisseld met belletjes (Ex 28:33-34). Het getuigenis van de Heilige Geest (de belletjes) is verbonden met de vrucht van de Heilige Geest (de granaatappels). Die vrucht komt door de bevochtiging met het water van het Woord en dat is weer het resultaat van het werk van de Heer Jezus als Hogepriester. Alles in ons leven wat vrucht is voor Hem, is door Hemzelf bewerkt.

Alle verdere vruchten en specerijen spreken van Hem, van Wie Hij is en wat Hij heeft gedaan. God geniet daarvan in volkomen mate. Naarmate dit bij ons aanwezig is, geniet Hij ook van ons, want het doet Hem denken aan de Heer Jezus. Wij zijn aangenaam gemaakt in de Geliefde. De Heer Jezus geniet er ook van, want Hij herkent Zichzelf in ons als degenen die bij Hem passen, in wie Hij Zijn vreugde vindt.

Het is niet eenvoudig om de geestelijke betekenis te ontdekken van de bomen en planten die hier worden genoemd. De “hennastruiken” worden alleen hier genoemd. Aan deze struiken groeien de “hennabloemen” (Hl 1:14). In Hooglied 1 zegt de bruid dat de bruidegom voor haar als “een tros hennabloemen” is. Hier zien we de oorsprong van de hennabloemen. Ze groeien aan de struiken die in de tuin staan die voor de bruidegom afgezonderd is. We zien hierin dat de waardering van de gelovige voor de Heer Jezus in feite Zijn werk in hem is.

Ook de “nardus” (Hl 4:14), die van de “nardusplanten” komt, wordt in Hooglied 1 genoemd. Zie voor een verklaring bij Hooglied 1:12.

“Saffraan” komt in de Bijbel alleen hier voor. ‘Saffraan is een specerij die gewonnen wordt uit de saffraankrokus (crocus sativus). Saffraan heeft een bittere smaak en een aangenaam aroma dat doet denken aan honing. De hoogste kwaliteit saffraan komt van de bloedrode stempels, het bovenste deel van de gedroogde stijlen. De arbeidsintensieve teelt maakt saffraan tot een kostbare specerij, het wordt daarom ook wel ‘het rode goud’ genoemd.’ [Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Saffraan]

Twee van de bestanddelen van de heilige zalfolie, die uit “de beste specerijen” bestaat, zijn “kalmoes en kaneel” (Ex 30:23). In de beschrijving van de heilige zalfolie worden “geurige kalmoes” en “geurige kaneel” genoemd. Met deze heilige zalfolie zijn alle voorwerpen in de tabernakel gezalfd. De heilige zalfolie stelt de Heilige Geest voor, Die de gelovige en zijn hele leven en dienst aan God wijdt (1Jh 2:20; 27). ‘De beste specerijen’, waaronder kalmoes en kaneel, zien op de heerlijkheden van Christus die voor God een aangename geur zijn. Waar de Heilige Geest in de gelovige werkt, zal dat een kostelijke geur verspreiden, die ook voor God aangenaam is (vgl. Ps 133:2).

Dat de opsomming niet uitputtend is, geeft de bruidegom aan door te spreken over “allerlei wierookbomen”. Dit zijn bomen die de geur van wierook verspreiden. In Hooglied is sprake van “wierook” (Hl 3:6), de “wierookheuvel” (Hl 4:6) en hier van “wierookbomen”. Wierook wordt in verbinding met de offers alleen bij het graanoffer genoemd (Lv 2:1; 2; 15; 16; Ne 13:5; Jr 17:26; Jr 41:5). Het graanoffer spreekt van het leven van de Heer Jezus op aarde. De toegevoegde wierook geeft aan hoezeer Zijn leven een aangename geur is geweest voor God.

Dit herkent God in het leven van hen die voor Hem afgezonderd leven. Christus werkt dat uit in hun leven. Hij heeft in alle aspecten van Zijn leven God verheerlijkt. In Zijn woorden, daden en handelingen heeft Hij altijd God laten zien. Bij de gelovigen is dat in beperkte mate aanwezig. Maar telkens als ze iets zeggen of doen wat tot eer van God is, ruikt Hij de aangename geur van de wierook die zo kenmerkend is voor het leven van Zijn Zoon (Ef 5:1-2).

Over de “mirre” is bij de verklaring van Hooglied 1:12 al iets gezegd. “Aloë” wordt door Bileam genoemd in de zegen die hij over Israël uitspreekt. Onder de leiding van Gods Geest ziet hij de tenten van Jakob en de woningen van Israël “als aloë’s” die door de HEERE geplant zijn (Nm 24:5-6). In zijn zegen spreekt Bileam niet over de praktijk van Gods volk, maar over de waarde die het volk voor Hem heeft. We kunnen dit toepassen op Gods bedoeling met het leven van ieder van de Zijnen op aarde. We zijn om zo te zeggen door Hem op aarde geplant om tot een aangename geur voor Hem te zijn.

Deze twee specerijen worden ook gebruikt bij de begrafenis van de Heer Jezus. Nicodémus brengt “een mengsel van mirre en aloë” mee (Jh 19:39). Het is een eerbetoon aan Hem na het volbrachte werk tot verheerlijking van de Vader. De mirre ziet terug op Zijn lijden, de aloë ziet vooruit naar Zijn terugkomst naar de aarde. De wereld ziet Hem nu niet meer, maar Hij komt terug. In verbinding met Zijn terugkeer worden deze specerijen ook genoemd. Zijn kleding geurt dan “van mirre en aloë [en] kaneel” (Ps 45:9).

Ook de genoemde specerijen geven niet volledig weer wat er door de bruidegom in de gesloten tuin van de bruid voor hem aanwezig is. Het is een tuin “met een keur van allerlei specerijen”. De heerlijkheden van de Heer Jezus zijn niet uitputtend te beschrijven. Alles wat in Hem aanwezig is, al Zijn eigenschappen en kenmerken, die allemaal volkomen zijn in zichzelf, vormen een harmonieuze eenheid. De geuren vervloeien met elkaar en de ‘totale geur’ ervan is door niets te evenaren.

In die ‘totale’ geur heeft iedere gelovige een eigen geur, een bepaalde eigenschap van Christus die hem speciaal kenmerkt. Alle gelovigen samen zijn nodig om de volle geur van Christus te verspreiden. Daaraan werkt de Heer Jezus in de ‘tuin’ van ieder van de Zijnen. Laten we onze tuin voor dat werk openstellen. Wat zal er dan een heerlijke geur door Hem in al die tuinen genoten worden.

Copyright information for DutKingComments