Zechariah 1:2-3

De toorn van de HEERE

De profeet valt met de deur in huis. Hij wil zijn volksgenoten in hun geweten treffen. Zij zijn niet beter dan hun vaderen. Door de schuld van de vaderen is de tempel verwoest. Maar zij zijn ook nalatig in de herbouw ervan. Het is gemakkelijk om aan onze omstandigheden te wennen, zonder te letten op de hand van de Heer die ons in die omstandigheden heeft gebracht vanwege onze ontrouw.

De profeet weidt niet uit over de aanleiding van de toorn. Door er op deze manier over te spreken vraagt hij hun als het ware in hun herinnering na te gaan bij welke gelegenheden die toorn zichtbaar is geworden. Dat moet ertoe leiden dat ze ontdekken wat de aanleiding ervan is geweest. Dat zal hun een halt toeroepen in hun ontrouw aan de HEERE. De profeet waarschuwt op duidelijke wijze dat God niet met Zich laat spotten.

Ze zijn wel teruggekeerd naar het land van God, maar niet naar God Zelf. Hun ballingschap en de verwoesting van de stad en de tempel zijn duidelijke bewijzen van Gods toorn. Maar er is een weg terug en dat is de weg van bekering tot de HEERE met hun hele hart. Daarom volgt in het volgende vers op de toorn het aanbod van genade.

Keer terug naar Mij

Omdat ze geen voorrang meer geven aan de herbouw van de tempel, “daarom” moet Zacharia hen nu oproepen tot bekering. Het is een opdracht van de HEERE aan hem.

Drie keer spreekt Zacharia in zijn inleidende verzen over bekering: in de Zc 1:3; 4; 6. Hij doet dat juist tot hen die mogelijk denken dat zij zich toch bekeerd hebben omdat zij uit Babel zijn teruggekeerd. Bekering zien we gewoonlijk als iets dat alleen bij een evangelieboodschap aan ongelovigen hoort. Dat is niet juist. Hier horen we over de noodzaak van bekering voor het volk van God. Het is de oproep aan Gods volk om zich om te keren van de weg die zij gaan en met berouw terug te keren naar de HEERE. Dan zal Hij naar hen terugkeren met zegen en niet met vloek. Eerst moet het volk zich bekeren tot de HEERE, dan keert Hij Zich naar hen (Ml 3:7; Jk 4:7; 2Kr 15:2; Jr 3:12; Ez 18:30; Mi 7:19).

Ook als gelovigen moeten wij ons soms bekeren. Dat betekent niet een ‘dagelijkse bekering’, alsof wij elke dag als boetvaardige zondaars tot God moeten komen alsof we nooit kinderen van God geworden zijn. Maar het Nieuwe Testament spreekt wel over bekering van gelovigen. We zien dat in de zendbrieven van Johannes aan de zeven gemeenten in Klein-Azië. In de meeste daarvan worden de ontvangers ervan opgeroepen zich te bekeren omdat er zonden in die gemeenten aanwezig zijn (Op 2:5; 16; 22; Op 3:3; 19). We horen het ook als de Heer Jezus tegen Petrus, die al bekeerd is, zegt: “Als je eens bekeerd bent” (Lk 22:32).

Het is duidelijk dat ook voor de gelovige geldt dat hij moet belijden als er iets niet goed zit. Hij moet op de knieën voor God, en ook voor de naaste, als tegen die naaste is gezondigd. Er is altijd een weg terug, zowel voor de individuele gelovige als voor een groep gelovigen, een weg die altijd gaat via berouw en belijdenis. Dat deze weg er is, is het gevolg van het werk van Christus.

De weigering om te belijden is de oorzaak van de ellende. Niemand kan zich verschuilen achter de misleidende gedachte dat hij zich niet kan bekeren. Als God oproept tot bekering, houdt dat ook in dat Hij de kracht daartoe geeft. Hij stelt die kracht in de oproep ter beschikking. Het is aan de mens er gebruik van te maken.

De naam “HEERE van de legermachten” is kenmerkend voor de drie laatste profeten en wordt door hen samen meer dan tachtig keer gebruikt. In dit vers alleen al wordt deze naam drie keer gebruikt.

Copyright information for DutKingComments