Zechariah 7:3

Boodschappers met een vraag over vasten

Er komen twee mannen uit Bethel – zo moet hier gelezen worden in plaats van ‘naar het huis van God’. Ze hebben Babylonische namen, wat lijkt te zeggen dat ze in Babel zijn geboren en tot de teruggekeerden behoren (vgl. Zc 6:10). Ze helpen niet bij de tempelbouw, maar komen nu om de gunst van de HEERE zoeken. Het lijkt erop dat hun hart uitgaat naar de tempel en dat ze verdriet hebben over de verwoesting ervan.

Twee jaar na de nachtgezichten komen deze mannen met een vraag over het vasten in de vijfde maand bij de priesters. De priesters worden geacht bekend te zijn met de wet van God (Dt 17:9). Ze richten zich met hun vraag ook tot de profeten. Dit zullen Haggaï en Zacharia zijn. Hun vraag betreft het vasten naar aanleiding van de verwoesting van Jeruzalem in 586 v.Chr. (Jr 52:12-13). Ze zijn nu al zeventig jaar aan het vasten, dat wil zeggen vanaf het begin van de ballingschap. Het is niet een vasten dat is ingesteld door de HEERE, maar een eigen initiatief van het volk. Nu de nieuwe tempel bijna klaar is, vragen ze of het nog wel zin heeft daarmee door te gaan.

Wat de achtergrond van de vraag is, is niet helemaal duidelijk. Er klinkt enige vermoeidheid door in de opmerking “zoals ik dit nu [al] zoveel jaren gedaan heb”. Het is een sleur geworden, een gewoonte waarvan het nut niet meer wordt ingezien. De vraag is gerezen of het nog wel nodig is om daarmee door te gaan. Als God het wil, moet Hij het maar zeggen. Dan zullen ze er wel mee doorgaan.

De mens wil altijd graag weten waar hij aan toe is. Het liefst heeft hij regels, dan kan hij zich daaraan houden en zo afmeten of hij goed bezig is. Zo kan bij ons de vraag opkomen: ‘Is het wel zo belangrijk elke zondag het avondmaal te vieren? Als het moet, dan moet het, maar waar staat dat het moet?’ Als tegenvraag mag gesteld worden: ‘Waarom komt die vraag op, waardoor ontstaat die?’ Als het avondmaal niet méér is dan een verplichting, kan het ook één keer per jaar gevierd worden, of als het eens uitkomt.

Maar God is niet geïnteresseerd in uiterlijke gewoonten. Hij wil zien wat er in het hart voor Hem leeft. Daarom geeft Hij beginselen, uitgangspunten, aan de hand waarvan zij onder de leiding van de Geest hun leven kunnen leiden. Het antwoord op de vraag is dan ook niet ‘ja’ of ‘nee’.

Er is een vasten in de vijfde maand (Zc 7:3) en in de zevende maand (Zc 7:5). In het volgende hoofdstuk worden er nog twee vastendagen aan toegevoegd (Zc 8:19).

1. De vastendag in de vijfde maand is naar aanleiding van de inname van de stad en de verwoesting van de tempel (Jr 39:2; Jr 52:6-7).

2. De vastendag in de zevende maand is naar aanleiding van – zo wordt aangenomen – de moord op Gedalia, de man die door Nebukadnezar is aangesteld (Jr 41:1-2; 2Kn 25:8-9). Ook dat is een catastrofe.

Het gaat het gezantschap om het vasten in de vijfde maand, ter gedachtenis aan de verwoesting van de tempel. Nu de tempel bijna herbouwd is, lijkt het vasten ter gedachtenis daaraan niet langer noodzakelijk. Er is bij een herbouwde tempel immers geen reden meer om nog te “blijven treuren”. Er komt integendeel reden tot vreugde. Ze zouden dan ook zichzelf niet meer als nazireeërs hoeven te gedragen door zich af te zonderen van de aangename, op zichzelf geoorloofde dingen van het leven, zoals eten en drinken (Nm 6:3).

Copyright information for DutKingComments