1 Kings 12:16-17

16Toen gans Israël zag, dat de koning naar hen niet hoorde, zo gaf het volk den koning weder antwoord, zeggende: Wat deel hebben wij aan David? Ja, geen erve hebben wij aan den zoon van Isaï; naar uw tenten, o Israël! Voorzie nu uw huis, o David! Zo ging Israël naar zijn tenten.
 Wat deel hebben wij aan David? Vergelijk 2Sa 20:1. De zin is dat zij met het koninkrijk van David niet wilden te doen hebben, omdat zij, naar hun gevoelen, geen voordeel te verwachten hadden. Zij spreken vragenderwijze, om te sterker te loochenen. Zie Gen 18:17.
,
 uw tenten, Dat is, een iedere kere weder naar zijn huis en naar de zijnen.
,
 Voorzie nu uw huis, Dat is, dat hij zorg voor zichzelven drage, en niet voor ons, maar ons met vrede late.
,
 David Zij verstaan de nakomelingen Davids en die hem toegedaan waren; maar hebben hem genaamd, uit verachting, den zoon van Isaï.
17Doch aangaande de kinderen van Israël, die in de steden van Juda woonden, over die regeerde Rehabeam ook.
 de kinderen van Israël, Versta bij dezen den stam van Simeon, die voor een deel onder den stam van Juda vermengd was, de Levieten en een deel van den stam van Benjamin, die noordwaarts aan den stam van Juda gelegen was. Zie boven, 1Ki 11:32, en vergelijk onder, vs.23.
Copyright information for DutSVVA