Colossians 2:9-10

9Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk;
 in Hem Namelijk als waarachtig mens, die onder ons heeft gewoond vol genade en heerlijkheid; Joh 1:14.
,
 woont al Namelijk met een wezenlijke inwoning des Zoons Gods in de menselijke natuur, door de vereniging Zijner goddelijke natuur met de menselijke in enigheid Zijns persoons, gelijk het lichaam een tabernakel en woning wordt genoemd onzer ziel, 2Co 5:1; en gelijk ook Christus Zijn menselijke natuur daarom een tempel noemt, waar namelijk zijn godheid in woont, die dezen weder zou opbouwen; Joh 2:19.
,
 de volheid Dat is, de gehele godheid, namelijk des Zoons, met al Zijne eigenschappen, niet alleen ten aanzien van enige gaven, gelijk Hij in de profeten, apostelen en andere heiligen ook woont.
,
 lichamelijk; Dat is, persoonlijk, gelijk het Griekse woord Soma somwijlen een persoon betekent, of, wezenlijk, waarachtiglijk, tegengesteld tegen de schaduwen en figuren des Ouden Testaments, gelijk het woord Soma in ditzelfde hoofdstuk vs.17 wordt genomen. Doch de zaak komt opeen uit. Want God wordt wel in het Oude Testament gezegd te wonen in den tabernakel, tempel, en ark des verbonds, enz. maar alleen als in schaduwen of figuren van Christus' menselijke natuur, die Hij in de volheid des tijds zou aannemen, om persoonlijk, of waarachtig en wezenlijk in dezelve met al Zijne volheid te wonen. Is Hij dan waarachtig God en waarachtig mens in één persoon, en woont de volheid der godheid in Hem, zo wil de apostel zeggen, dat wij buiten Hem gene zaligheid moeten zoeken, noch in de ceremoniën der wet, noch in de filosofische aanradingen van den dienst der engelen, noch in enige andere menselijke inzettingen of bedenkingen, maar alleen in Hem en in Zijn woord.
10En gij zijt in Hem volmaakt, Die het Hoofd is van alle overheid en macht;
 in Hem Grieks in Hem vervuld; dat is, wij hebben alles in Hem, wat tot onze volmaakte zaligheid nodig is; 1Co 1:30.
,
 volmaakt, Zie Eph 1:23, en Eph 4:16.
,
 alle overheid Dat is, ook zelfs der engelen in den hemel, die onder Hem staan, gelijk Col 1:16 betuigd is. Waaruit blijkt, dat wij niet in hen, maar in Christus de zaligheid hebben. Want dit vereist de eigenschap van het hoofd en Zijne werking, dat al de leden, waaronder hier ook de engelen merkelijk worden gesteld, van Hem afhangen, en hun geestelijk leven ontvangen, Eph 5:23. En hoewel de goede engelen de verlossing door Christus niet van node hadden, omdat zij niet gevallen waren, nochtans blijkt hieruit, dat zij door Hem ook in hun gelukzaligen stand in de eeuwigheid worden behouden. Waarom zij ook, onder de vergadering dergenen waar de gelovigen bij zijn gekomen, geteld worden, Heb 12:22, en uitverkoren engelen worden genaamd, 1Ti 5:21; en zij zichzelven ook stellen onder de dienstknechten van Christus en mededienstknechten der gelovigen; Rev 22:9.
Copyright information for DutSVVA