Ezekiel 11:1

1Toen hief mij de Geest op, en bracht mij tot de Oostpoort van het huis des Heeren, dewelke ziet oostwaarts; en ziet, aan de deur der poort waren vijf en twintig mannen, en in het midden van hen zag ik Jaazanja, den zoon van Azzur, en Pelatja, den zoon van Benaja, vorsten des volks.
 de Geest op, Versta, den Geest Gods, die hem dit gezicht vertoonde; zie boven Eze 8:3 .
,
 Oostpoort Zie boven Eze 10:19 .
,
 vijf en twintig mannen, Men meent dezen geweest te zijn dezelfden van wie gesproken is boven Eze 8:16 . Zoveel is het, dat zij van groot aanzien onder het volk geweest zijn, en voornamelijk wier namen hier uitgedrukt worden. Zij komen hier uit het huis des Heeren, van den afgodendienst, dien zij daar de zon bewezen hadden, en spreken tezamen van de versterking der stad.
,
  Jaäzánja, Onderscheid dezen van een anderen Jaäzanja, den zoon van Safan, boven Eze 8:11 .
,
 Pelatja, Die ook te onderscheiden is van anderen van dezen naam; 1Ch 3:21 , en 1Ch 4:42 .
,
 vorsten des volks Dat is, voortreffelijke personen, die in de regering des lands uitstekende, bij het volk aanzienlijk waren, en dienvolgens een voorbeeld der godvruchtigheid allen billijk moesten geweest zijn; vergelijk Exo 3:16 ; Lev 4:15 ; 2Ki 23:1 , en de aantekening.
Copyright information for DutSVVA