Ezekiel 11:13

13Het geschiedde nu, als ik profeteerde, dat Pelatja, de zoon van Benaja, stierf. Toen viel ik neder op mijn aangezicht, en riep met luider stem; en zeide: Ach, Heere Heere! zult Gij gans een voleinding maken met het overblijfsel van Israël?
 profeteerde, Het schijnt dat dit profeteren van Ezechiël en het sterven van Pelatja eerst in het gezicht geschied is, en daarna inderdaad, alzo dat Ezechiël den Israëlieten, die in Chaldea waren, dadelijk verkondigd heeft wat hij gezien en in den geest gedaan had, en dat de dood van Pelatja dan ook dadelijk geschied is, tot de bevestiging dezer voorzegging.
,
 viel ik neder op mijn aangezicht, Te weten uit verslagenheid en om voor het overblijfsel van het volk te bidden; vergelijk Num 14:5 .
,
 luider stem; Hebreeuws, groter.
,
 zult Gij gans een voleinding maken De profeet ziet niet eigenlijk in deze klacht op Pelatja, die een goddeloos mens was, maar op de weinigen, die nog overig waren, denkende, indien de Heere zo voortging, dat Hij haast een einde zou maken, daar Hij nochtans beloofd had een overblijfsel te behouden. Zie van deze manier van spreken Jer 4:27 .
Copyright information for DutSVVA