Ezekiel 39

1Voorts, gij mensenkind! profeteer tegen Gog, en zeg: Zo zegt de Heere Heere: Zie, Ik wil aan u, o Gog, hoofdvorst van Mesech en Tubal!
 wil aan u, o Gog, Zie boven Eze 38:2-3 .
2En Ik zal u omwenden, en een zeshaak in u slaan, en u optrekken uit de zijden van het noorden, en Ik zal u brengen op de bergen Israëls.
 omwenden, Gelijk boven Eze 38:4 .
,
 zeshaak in u slaan, Hebreeuws eigenlijk alsof men zeide: Ik zal u zessen, dat verscheidenlijk wordt overgezet. Hetgeen hier in den tekst gesteld is, is genomen uit vergelijking met Eze 38:4 ; waar God zeide: Ik zal u omwenden en haken in uwe kaken, of kieuwen doen. Waarop Hij hier schijnt te willen zeggen: Ik zal u als met zes haken, of een zeshakigen haak, alzo vasthouden, voeren en omleiden naar mijnen wil, dat gij mij niet zult ontkomen, of buiten den cirkel mijner regering springen, maar uwe straf ontvangen ter plaatse, waarheen Ik u, als een veroordeelden misdadiger, zal voeren; gelijk men bij de heidenen wel gewoon was den misdadiger met een ingeslagen haak te voeren of voort te trekken. Sommigen vertalen het: Ik zal u zesvoudig straffen, te weten met de zes plagen, die Eze 38:22 verhaald zijn. Anders: Ik zal maar het zesde deel van u, of een deel van zessen overlaten, of, bij zessen slaan; of, Ik zal u zo behandelen, gelijk men den zesden [idem, tienden, twintigsten, enz.] van de gevangenis in den oorlog wel placht te doen, dat is, doden, enz.
3Maar Ik zal uw boog uit uw linkerhand slaan, en Ik zal uw pijlen uit uw rechterhand doen vallen.
 boog uit uw linkerhand slaan, Dat is, Ik zal u alle krijgsmacht en moed benemen, uwe wapenen verijdelen, of u als ontwapenen, en alzo voor uwen vijand vellen.
4Op de bergen Israëls zult gij vallen, gij en al uw benden, en de volken, die met u zijn; Ik heb u aan de roofvogelen, aan het gevogelte van allen vleugel, en aan het gedierte des velds ter spijze gegeven.
 vallen, Of, liggen, gelijk elders.
,
 roofvogelen, Hebreeuws, roofvogel.
,
 allen vleugel, Dat is, allerlei, gelijk onder vs.17.
5Op het open veld zult gij vallen; want Ik heb het gesproken, spreekt de Heere Heere.
 open veld zult gij vallen; Hebreeuws, aangezicht des velds.
6En Ik zal een vuur zenden in Magog, en onder degenen, die in de eilanden zeker wonen; en zij zullen weten, dat Ik de Heere ben.
 vuur zenden in Magog, Van den oorlog, de plagen en ellenden, voortkomende uit het vuur van mijn toorn, boven Eze 38:18-19 . Zie Amo 1:4 , enz.
,
 eilanden zeker wonen; Zie Psa 72:10 .
7En Ik zal Mijn heiligen Naam in het midden van Mijn volk Israël bekend maken, en zal Mijn heiligen Naam niet meer laten ontheiligen; en de heidenen zullen weten, dat Ik de Heere ben, de Heilige in Israël.
 heiligen Naam Hebreeuws, naam mijner heiligheid, alzo in het volgende, dat is, mijzelven met mijne macht, gerechtigheid, goedheid, heerlijkheid, enz.
,
 ontheiligen; Zie Lev 18:21 ; boven Eze 20:9 .
8Ziet, het komt en zal geschieden, spreekt de Heere Heere; dit is de dag, van welken Ik gesproken heb.
 het komt en zal geschieden, Zekerlijk, zonder feil, zal dit alles vervuld worden.
9En de inwoners der steden Israëls zullen uitgaan, en vuur stoken en branden van de wapenen, zo van schilden als rondassen, van bogen en van pijlen, zo van handstokken als van spiesen; en zij zullen daarvan vuur stoken zeven jaren;
 uitgaan, Om den buit der verslagenen te verzamelen.
,
 vuur stoken en branden Dit is hier ingevoegd uit het volgende, en men moet dit lange branden en vuur stoken, alsook de volgende grote ruimte van de plaats der begrafenis voor Gog en zijn hoop, idem de moeite en langen tijd van het begraven, nemen als een figuurlijke afmaling van de grootheid en verschrikkelijkheid der nederlaag.
,
 schilden als rondassen, Hebreeuws, schild, rondas, enz. in het getal van een.
,
 handstokken als van spiesen; Of, slangen.
10Zodat zij geen hout uit het veld zullen dragen, noch uit de wouden houwen, maar van de wapenen vuur stoken; en zij zullen beroven degenen, die hen beroofd hadden, en plunderen, die hen geplunderd hadden, spreekt de Heere Heere. 11En het zal te dien dage geschieden, dat Ik aan Gog aldaar een grafstede in Israël zal geven, het dal der doorgangers naar het oosten der zee; en datzelve zal den doorgangers den neus stoppen; en aldaar zullen zij begraven Gog en zijn ganse menigte, en zullen het noemen: Het dal van Gogs menigte.
 dal der doorgangers Van deze plaats wordt nergens meer in de Heilige Schrift vermeld. Eenigen menen dat de naam aan deze plaats gegeven is van de doorgangers, onder vs.14,15, of het kan ene vallei geweest zijn, waar de gewone pas was langs de zee Cinnereth, of Gennesareth, naar Syrië, enz., in het noordoosten; of bij de Dode zee naar Egypte, Arabië, enz. in het zuidoosten van Kanaän. De lezer kan hiermede vergelijken Joe 2:20 . Sommigen verstaan de laagten in Gilead in het oosten over de Jordaan, waar de kooplieden veel doorreisden en handelden; zie Gen 37:25 .
,
 Neus] stoppen; Neus en mond, vanwege den stank of sterken reuk; vergelijk Joe 2:20 . Anders, [dan pas, of het gezicht] stoppen, sluiten, vanwege de menigte der doden; of [gelijk sommigen] den mond stoppen, zodat zij Israël niet meer in het doorgaan zouden bespotten.
,
 Het dal van Gogs menigte Hebreeuws, Ge Hamon Gog.
12Het huis Israëls nu zal hen begraven, om het land te reinigen, zeven maanden lang.
 zal hen begraven, Hebreeuws, zullen zij.
,
 reinigen, Van de dode lichamen, die naar de wet der ceremoniën de aarde verontreinigden en daarom begraven moesten worden. Zie Deu 21:23 .
13Ja, al het volk des lands zal begraven, en het zal hun tot een naam zijn, ten dage als Ik zal verheerlijkt zijn, spreekt de Heere Heere.
 zal begraven, Hebreeuws, zullen.
,
 naam zijn, Dat is, roem en eer. Vergelijk boven Eze 34:29 , en de aantekening aldaar.
,
 verheerlijkt zijn, Of, mij zal verheerlijkt hebben; te weten door mijn oordeel over deze vijanden mijner kerk.
14Ook zullen zij mannen uitscheiden, die gestadig door het land doorgaan, en doodgravers met de doorgangers, om te begraven degenen, die op den aardbodem zijn overgelaten, om dien te reinigen; ten einde van zeven maanden zullen zij onderzoek doen.
 mannen Hebreeuws, mannen, of lieden der gestadigheid, of gedurigheid; dat is, die steeds rondom in het land trekken, om orde te stellen op de begraving van allen, die hier of daar mogen zijn overgebleven, na de algemene begrafenis der zeven maanden, gelijk volgt.
,
 uitscheiden, Want zij waren naar de wet onrein, die met doden te doen hadden; Num 19:11 , enz.
,
 aardbodem zijn overgelaten, Anders: die met de doorgangers begraven degenen, die op den aardbodem zijn overgelaten; verstaande dat zij ook den reizenden man daartoe mede zouden gebruiken, bij gelegenheid.
15En deze doorgangers zullen door het land doorgaan, en als iemand een mensenbeen ziet, zo zal hij een merkteken daarbij oprichten; totdat de doodgravers hetzelve zullen hebben begraven in het dal van Gogs menigte.
 Iemand] een mensenbeen ziet, Hebreeuws, en hij ziet; dat is, [in zulke samenvoeging van woorden] als iemand, of een van hen ziet, enz. Anders: en de doorgangers, die door het land doorgaan, als iemand van hen, enz., zo zal hij, enz.
,
 oprichten; Hebreeuws, bouwen; opdat de doodgravers dat ziende, het voorzegde been mogen begraven.
16Ook zo zal de naam der stad Hamona zijn. Alzo zullen zij het land reinigen.
 stad Die in of aan dat dal zal gelegen zijn, waarin de begravers, gedurende dien tijd, bijeenkwamen. Anders: de stad [Jeruzalem] zal een naam [hebben] van de menigte; te weten van deze verslagenen.
,
  Hamóna zijn Dat is, menigte, gelijk boven vs.11.
17Gij dan, mensenkind! zo zegt de Heere Heere: Zeg tot het gevogelte van allen vleugel, en tot al het gedierte des velds: Vergadert u, en komt aan, verzamelt u van rondom, tot Mijn slachtoffer, dat Ik voor u geslacht heb, een groot slachtoffer, op de bergen Israëls, en eet vlees, en drinkt bloed.
 allen vleugel, Dat is, allerlei; gelijk boven vs.4. Dit dient al wijder tot afbeelding van deze grote nederlaag. Vergelijk boven vs.9, en voorts Isa 18:6 ; Jer 12:9 , enz.
,
 slachtoffer, Zie Isa 34:6 ; Jer 46:10 ; Zep 1:7-8 , met de aantekening, en van het Hebreeuwse woord, Gen 31:54 . Of, slachtmaal, slachtmaaltijd, uit Rev 19:17 , en hier, onder vs.20.
18Het vlees der helden zult gij eten, en het bloed van de vorsten der aarde drinken; der rammen, der lammeren, en bokken, en varren, die altemaal gemesten van Basan zijn.
 der rammen, Dat is, uitgelezenste van allerlei staat of rang, die tegen Gods volk gestreden hebben; vergelijk Isa 34:6 .
,
 gemesten van Basan zijn Of, vetaards; dat is, gelijk vette gemeste beesten van Basan. Vergelijk Psa 22:13 , met de aantekening.
19En gij zult het vette eten tot verzadiging toe, en bloed drinken tot dronkenschap toe; van Mijn slachtoffer, dat Ik voor u geslacht heb. 20En gij zult verzadigd worden aan Mijn tafel van rij paarden en wagen paarden, van helden en alle krijgslieden, spreekt de Heere Heere.
  Wagen- paarden, Idem, muilen, ezels, enz. Vergelijk de aantekening 2Sa 8:4 .
,
 alle krijgslieden, Dat is, allerlei, of alle deze, o vele dappere mannen van oorlog. Hebreeuws, heldkrijgsman.
21En Ik zal Mijn eer zetten onder de heidenen; en alle heidenen zullen Mijn oordeel zien, dat Ik gedaan heb, en Mijn hand, die Ik aan hen gelegd heb.
 zetten onder de heidenen; Dat is, klaarlijk doen blijken. Hebreeuws eigenlijk, geven; doch het Hebreeuwse woord wordt alzo naar gelegenheid van zaken verscheidenlijk gebruikt. Zie wijders vs.23.
,
 aan hen gelegd heb Mits hen [de vijanden] te doden. Zie Gen 37:22 . Of, mijne plagen, die Ik hun heb aangedaan. Zie Job 13:21 .
22En die van het huis Israëls zullen weten, dat Ik, de Heere, hunlieder God ben, van dien dag af en voortaan.
  die van het huis Israëls Hebreeuws, het huis van Israël zullen, enz., alzo in het volgende.
23En de heidenen zullen weten, dat die van het huis Israëls gevankelijk zijn weggevoerd om hun ongerechtigheid, omdat zij tegen Mij hadden overtreden, en dat Ik Mijn aangezicht voor hen verborgen heb, en heb ze overgegeven in de hand hunner wederpartijders, zodat zij altemaal door het zwaard gevallen zijn;
 om hun ongerechtigheid, Hetwelk bij de heidenen zal strekken tot mijne eer, dewijl Ik door de rechtvaardige straf van mijn volk mijne heiligheid en gerechtigheid bewezen heb, gelijk daarna mijne waarheid en trouw door hun genadige verlossing.
,
 verborgen heb, Zie Deu 31:17 .
,
 altemaal Een grote menigte, in alle omstreken des lands, van allerlei stand of rang.
24Naar hun onreinigheid en naar hun overtredingen heb Ik met hen gehandeld, en Ik heb Mijn aangezicht voor hen verborgen. 25Daarom zo zegt de Heere Heere: Nu zal Ik Jakobs gevangenen wederbrengen, en zal Mij ontfermen over het ganse huis Israëls, en Ik zal ijveren over Mijn heiligen Naam;
 Nu zal Ik Jakobs Dat is, al haast. Zie Hos 10:3 .
,
 gevangenen wederbrengen, Hebreeuws, gevangenis.
,
 heiligen Naam; Hebreeuws, naam mijner heiligheid.
26Als zij hun schande zullen gedragen hebben, en al hun overtreding, met dewelke zij tegen Mij hebben overtreden, toen zij in hun land zeker woonden, en er niemand was, die hen verschrikte.
 overtreding, Dat is, derzelver straf; vergelijk Lev 5:1 , enz.
,
 zeker woonden, Toen het hun welging, bij goede dagen, als het hun betaamde dankbaar jegens mij te zijn.
27Als Ik hen zal hebben wedergebracht uit de volken, en hen vergaderd zal hebben uit de landen hunner vijanden, en Ik aan hen geheiligd zal zijn voor de ogen van vele heidenen;
 geheiligd zal zijn Gelijk boven Eze 38:16 .
28Dan zullen zij weten, dat Ik, de Heere, hunlieder God ben, dewijl Ik ze gevankelijk heb doen wegvoeren onder de heidenen, maar heb ze weder verzameld in hun land, en heb aldaar niemand van hen meer overgelaten.
 overgelaten Niet een van de mijnen, van mijn uitverkoren volk, heb Ik onverlost gelaten of vergeten en overgezien, maar hun allen tezamen, en een iegelijk in het bijzonder, getrouwelijk mijn heil bewezen.
29En Ik zal Mijn aangezicht voor hen niet meer verbergen, wanneer Ik Mijn Geest over het huis Israëls zal hebben uitgegoten, spreekt de Heere Heere.
 wanneer Ik Of, want, of omdat Ik mijnen Geest zal hebben uitgegoten, enz.
,
 Geest Zie Joe 2:28 ; Act 2:17 , waaruit blijkt dat deze en andere dergelijke genadebeloften zien op de algemene kerk van Jezus Christus; gelijk de straffen der vijanden van het Oude en Nieuwe Testament door elkander in de profetische Schriften gesprengd en gemengd worden, alzo ook de beloften, aan beide kerken gedaan. En gelijk de vijanden van het Oude en Nieuwe Testament een lichaam uitmaken, alzo maken ook de gelovigen of de kerken van beiden een lichaam, en behoren tot een schaapstal, [niettegenstaande de verscheidenheid der bediening, enz.] waarvan het Hoofd en de Herder is de Heere Christus, de ware Messias. Zie Joh 10:16 ; Rom 4:16-17 , Rom 4:23-24 ; Eph 2:12-13 , Eph 2:19 , enz.
Copyright information for DutSVVA