Genesis 11:2
2Maar het geschiedde, als zij tegen het oosten togen, dat zij een laagte vonden in het land Sinear; en zij woonden aldaar. ▼▼ zij tegen Dit is vooral te verstaan van Chams nakomelingen en hun hoofd Nimrod. Zie boven
Gen 10:10.
,
▼▼ oosten Van de plaats waarheen zij eerst getogen waren, toen zij, om de grote menigte, zich wat moesten verspreiden van het gebergte Ararat, waar de ark rustte. Zie boven
Gen 8:4.
,
▼▼ in het land Waarin Babel gelegen was. Zie boven
Gen 10:10.