Genesis 20:6

6En God zeide tot hem in den droom: Ik heb ook geweten, dat gij dit in oprechtheid uws harten gedaan hebt, en Ik heb u ook belet van tegen Mij te zondigen; daarom heb Ik u niet toegelaten, haar aan te roeren.
 gij dit Hiermede wil God niet zeggen dat hij ten enenmale in het nemen van Sara onschuldig was, maar ten aanzien van het voornemen en de daad des overspels. Zelfs een enkel ongeveinsd voornemen, in een kwade daad, maar uit onbedachtzaamheid of onwetenden ijver spruitende, wordt aldus uitgedrukt, gelijk 2Sa 15:11; 1Ki 22:34, en 2Ch 18:33.
,
 van tegen De misdaad aan Sara en Abraham rekent God als hemzelven aangedaan; verg. Psa 51:6, en Psa 105:14-15, Act 9:5.
,
 toegelaten Hebr. gegeven.
Copyright information for DutSVVA