Isaiah 22

1De last van het dal des gezichts. Wat is u nu, dat gij altegader op de daken klimt?
 last Zie Isa 13:1 .
,
 het dal des gezichts Het Joodse land wordt een dal genoemd, omdat het rondom heen tussen vele bergen ligt, en zelf heeft; Psa 125:2 . En Jeruzalem wordt genoemd: een dal des gezichts, omdat in die stad veel zieners, dat is veel profeten waren, aan wie zich God de Heere in visioenen, of door gezichten placht te openbaren. Zodat de profeet hier voornamelijk die van Jeruzalem aanspreekt, hun voorzeggende de ellende, die hun was nakende.
,
 Wat is u nu, Eenigen duiden deze profetie op de tijden van den koning Hizkia, als Sanherib in Juda was ingevallen; anderen verstaan het van de belegering der twee koningen, Pekah en Rezin; zie boven Isa 7 .
,
 dat gij altegader Te weten uit schrikt en verbaasdheid, om aldaar rouw te bedrijven; zie Isa 15:3 , en Jer 48:38 .
2Gij, die vol van groot gedruis waart, gij woelige stad, gij, vrolijk huppelende stad, Uw verslagenen zijn niet verslagen met het zwaard, noch gestorven in den strijd.
 Gij, Dat is, gij stad in welk groot rumoer, geraas en gekraak, en groot geruisch pleegt te zijn van vrolijkheid, van zingen en fluiten, van dansen en springen en allerlei ander gewoel.
,
 Uw Alsof hij zeide: Hoe zijn de zaken dus veranderd? gij placht tevoren kloekmoedig te zijn in den strijd en tegen uwe vijanden te staan, nu zijt gij allen vluchtende en moedeloos, of laat u gevankelijk wegvoeren, gelijk volgt. Anders, aldus [namelijk daarom dat] uwe verslagenen niet zijn verslagen met het zwaard, noch gestorven in den strijd? en zo in vs.3. Alsof hij zeide: Verblijdt gij u daarin, dat velen uwer medeburgers niet door de scherpte des zwaards omgekomen zijn, als eerlijke en dappere krijgslieden plegen, maar dat zij zich van hunne vijanden gevankelijk hebben laten wegvoeren, die hen zeer schandelijk hebben mishandeld? Zie vs.3.
,
 verslagenen Anders, gekwetsten.
3Al uw oversten zijn te zamen weggevlucht; zij zijn van de schutters gebonden, allen, die in u gevonden zijn, zijn samengebonden, zij zijn van verre gevloden.
 weggevlucht; Niet wetende waar zij zich zullen keren of wenden, of wat zij beginnen zullen.
,
 schutters Hebreeuws, boog; dat is boogschutters, of mannen van den boog. Anders: zij zijn van den boog gebonden; dat is, alsof hun de handen gebonden waren, dat zij den boog niet spannen kunnen.
,
 allen, Hebreeuws, al uwe gevondenen; dat is, al degenen, die men van de uwen vindt.
,
 zij zijn van verre Dat is, terwijl de vijand nog verre van hen was, ja eer zij den vijand zagen. Anders: ver wegvloden.
4Daarom zeg ik: Wendt het gezicht van mij af; laat mij bitterlijk wenen; dringt niet aan, om mij te troosten over de verstoring der dochteren mijns volks.
 Wendt Te weten, o gijlieden altegaar, die mij troosten wilt.
,
 laat mij Hebreeuws, laat mij verbitteren met wenen.
,
 dringt niet aan, Of, bemoeit u niet verder, en doet geen moeite meer om mij te troosten.
,
 der dochteren Dat is, van iedere kleine stad in het Joodse land, van welke Jeruzalem als de moederstad is.
5Want het is een dag van beroering, en van vertreding, en van verwarring van den Heere, den Heere der heirscharen, in het dal des gezichts, een dag van ontmuring des muurs, en van geschreeuw naar het gebergte toe.
 van beroering, Of, van getummel, van gedruis, of van gekwel; dat is, een tijd in welken mijn volk van zijne vijanden gekweld en beroerd wordt. Zie 2Ki 19:3 .
,
 van den Heere, Dat is, welke God de Heere als een rechtvaardig Rechter door verslagenheid, vanwege der vijanden inval, over hen zal doen komen.
,
 het dal des gezicht, Zie boven vs.1.
,
 een dag Dat is, een dag, die de muren verbreken zal.
,
 des muurs, Of, der muren; te weten der vaste steden in Juda; 2Ki 18:13 .
,
 van geschreeuw Alsof hij zeide: De Joden zullen een ijselijk geschrei maken, lopende naar de bergen, om zich aldaar te verbergen voor hunne vijanden.
6Want Elam heeft den pijlkoker genomen, de man is op den wagen, er zijn ruiters; en Kir ontbloot het schild.
 Elam Versta hier door Elam de Perzen gelijk Isa 21:2 . De zin van dit vs. is: Dat de Perzen en Meden, mitsgaders andere natiën, al gereed en in de wapens waren om het Joodse land aan te tasten en te overheersen.
,
 de man Anders: de paarden zijn al aan des mans wagens. Versta hier, legerwagens, of strijdwagens der Assyriërs.
,
 Kir Dat is, de Meden. Kir was een voortreffelijke stad in Medië, die hier gesteld wordt voor geheel Medië-land , of de inwoners deszelven. Zie Isa 15:1 .
,
 ontbloot het schild Dat is, het brengt de schilden [versta hieronder ook andere wapens] te voorschijn, en het schikt zich tot den oorlog.
7En het zal geschieden, dat uw uitgelezen dalen vol wagenen zullen zijn, en dat de ruiters zich gewisselijk zullen zetten ter poorten aan.
 uw O gij dal des gezichts.
,
 uitgelezen Hebreeuws, de keur uwer dalen, dat is, uw allerbeste en vruchtbaarste lage landen. In het Hebreeuws staat dit en enige volgende verzen in den verleden tijd, naar de wijze der profeten.
,
 gewisselijk Hebreeuws, zettende hebben zij gezet.
,
 ter poorten Door de poorten moet men verstaan de vaste steden.
8En hij zal het deksel van Juda ontdekken; en te dien dage zult gij zien naar de wapenen in het huis des wouds.
 hij Te weten de koning Sanherib.
,
 zal De profeet spreekt in het Hebreeuws als van ene zaak, die alrede geschied was, alhoewel hetgeen daar hij van spreekt nog eerst geschieden zou. Anders: En men heeft het deksel van Juda ontdekt.
,
 het deksel Aldus noemt de profeet hier de vastigheden aan de grenzen van het Joodse land. Zodat het deksel van Juda ontdekken is te zeggen, de vaste plaatsen in Juda innemen.
,
 gij Te weten gij volk van Jeruzalem.
,
 zien Dat is, gij zult zien wapenen te krijgen uit het wapenhuis om u te verdedigen, op hoop dat gij uzelven uit uwen nood zult kunnen redden. Versta hierbij: doch het zal al vergeefs zijn.
,
 in het huis Men meent dat hier het tuighuis, of het wapenhuis van het rijk verstaan wordt. Vergelijk 1Ki 7:2 met de aantekening.
9En gijlieden zult bezien de reten der stad Davids, omdat zij vele zijn; en gij zult de wateren des ondersten vijvers vergaderen.
 bezien Of, voorzien; dat is, beteren.
,
 der stad Davids, Van de stad Davids, zie 2Sa 5:7 , 2Sa 5:9 .
,
 ondersten vijvers Aldus genoemd ten aanzien van den oppersten vijver, van welken gesproken wordt 2Ki 18:17 , en Isa 7:3 .
10Gij zult ook de huizen van Jeruzalem tellen; en gij zult huizen afbreken, om de muren te bevestigen.
 de huizen Dat is, de mannen in de huizen, om te weten hoe sterk van volk gij zijt om den vijand wederstand te kunnen doen, en hoeveel levensmiddelen gij zult behoeven. Of naar de letter: Gij zult de huizen, die aan of bij de stadsmuren staan, niet alleen bezichtigen, maar ook tellen en aantekenen, welke en hoevele dat men er zal behoeven af te breken, als men de stadsmuren zal verbeteren.
11Ook zult gij een gracht maken tussen beide de muren, voor de wateren des ouden vijvers; maar gij zult niet opwaarts zien op Dien, Die zulks gedaan heeft, noch aanmerken Dien, Die dat van verre tijden geformeerd heeft.
 gracht maken Hebreeuws, ene vergadering; te weten van wateren, gelijk Gen 1:9 .
,
 tussen beide Te weten om het water Gihons uit den oppervijver te brengen in den ondervijver; vergelijk 2Ki 20:20 , en 2Ch 32:30 . De zin van deze woorden, en van die woorden vs.8. [ En te dien dage, enz.] tot hiertoe, is deze: Gijlieden zult op alle stukken zeer nauw letten, en gij zult verbeteren aan de steden hetgeen ten tijde uwer vaderen vervallen en verzuimd was; maar gij zult niet opwaarts zien, enz. alsof de profeet zeide: Gij zult u al verlaten op menselijke hulp en middelen, daarentussen zult gij vergeten den Heere uwen noodhelper.
,
 des ouden vijvers; Zie boven Isa 7:3 .
,
 opwaarts Te weten tot God in den hemel, van wien deze plagen over u besloten zijn, en tot wien gij u moest bekeren, wilt gij van Hem geholpen zijn.
12En te dien dage zal de Heere, de Heere der heirscharen, roepen tot geween, en tot rouwklage, en tot kaalheid, en tot omgording des zaks.
 te dien dage Zie op vs.1.
,
 roepen Te weten door iemand van zijne profeten.
,
 tot kaalheid, Anders: tot kaal maken. Dit placht te zijn een bewijs van hartelijke droefenis. Zie Mic 1:16 .
13Maar ziet, er is vreugde en blijdschap met runderen te doden, en schapen te kelen, vlees te eten, en wijn te drinken, en te zeggen: Laat ons eten en drinken, want morgen zullen wij sterven.
 Laat ons eten Hebreeuws, eten en drinken; te weten, willen wij.
,
 want morgen Dit spreken de goddelozen spottenderwijze, alsof zij zeiden: Onze profeten zeggen dat wij haast zullen omgebracht worden; laat ons dan lustig en vrolijk zijn zolang het ons gebeuren mag.
14Maar de Heere der heirscharen heeft Zich voor mijn oren geopenbaard, zeggende: Indiën ulieden deze ongerechtigheid verzoend wordt, totdat gij sterft! zegt de Heere, de Heere der heirscharen.
 Maar de HEERE Anders: Het is geopenbaard voor mijne oren, die Ik ben de Heere der heirscharen.
,
 Indien ulieden Een manier van eedzweren. Zie de aantekening Gen 14:23 . De zin is: Zekerlijk, die misdaad zal ulieden niet bedekt, dat is niet vergeven worden.
,
 totdat Dat is, uw levenlang niet, of nimmermeer. Zie Gen 28:15 . Versta hierbij, tenzij dat gij bijtijds van zonden afstaat.
15Alzo zegt de Heere, de Heere der heirscharen: Ga heen, ga in tot dien schatmeester, tot Sebna, den hofmeester, en spreek:
 schatmeester, Of, thesaurier, of bezorgers des huizes. Anders: helpmeester, of helper; dat is, goedgunner dezer goddelozen.
,
 Sebna, Deze Sebna is naderhand van hofmeester geworden secretaris; gelijk te zien is 2Ki 18:18 .
,
 den hofmeester, Hebreeuws, die over het huis is; te weten over des konings huis. Zie de aantekening 1Ki 4:6 .
16Wat hebt gij hier, of wien hebt gij hier, dat gij u hier een graf uitgehouwen hebt als die zijn graf in de hoogte uithouwt, die een woning voor zich op een rotssteen laat aftekenen?
 Wat hebt gij Alsof hij zeide: Gij hebt hier te Jeruzalem noch erfgoederen, noch bloedvrienden, maar gij zijt hier een vreemdeling, derhalve behoordet gij hier u zo voortreffelijk niet te houden.
,
 hier, Te weten te Jeruzalem.
,
 uitgehouwen Dat is, hebt laten uithouwen.
17Zie, de Heere zal u wegwerpen met een mannelijke wegwerping, en Hij zal u ganselijk overdekken.
 Hij zal u Hebreeuws, overdekkende overdekken; te weten met oneer. Doch anderen vertalen en verklaren dit geheele vs. aldus: Zie, de Heere dekt u met het deksel eens voortreffelijken mans, en Hij overdekt u heerlijk; zodat het is een verhaal van de weldaden, die God hem bewezen heeft.
18Hij zal u gewisselijk voortrollen, gelijk men een bal rolt, in een land, wijd van begrip; aldaar zult gij sterven, en aldaar zullen uw heerlijke wagenen zijn, o gij schandvlek van het huis uws heren!
 Hij Te weten de Heere.
,
 zal u gewisselijk Hebreeuws, Hij zal u rollende rollen, [met] rolling eens bals.
,
 in een land, Gelijk Gen 34:21 .
,
 uw heerlijke Hebreeuws, de wagens uwer heerlijkheid.
,
 o gij schandvlek Of, [tot] een schandvlek van het huis uws heren.
19En Ik zal u afstoten van uw staat, en van uw stand zal Hij u verstoren.
 Ik zal u afstoten Te weten Ik de Heere.
,
 Hij u Te weten de koning Hizkia uw heer. Dit is vervuld eer Sanherib Jeruzalem belegerde; 2Ki 18:21 .
,
 verstoren Of, verstoten, aftrekken.
20En het zal te dien dage geschieden, dat Ik Mijn knecht, Eljakim, den zoon van Hilkia, roepen zal. 21En Ik zal hem met uw rok bekleden, en Ik zal hem met uw gordel sterken, en uw heerschappij zal Ik in zijn hand geven; en hij zal den inwoneren te Jeruzalem en den huize van Juda tot een vader zijn.
 met uw rok Te weten met dien rok, dien gij als hofmeester van den koning draagt; dat is, Ik zal hem uw ambt geven. Het kleed was eertijds aan de hoven der koningen ene aanwijzing van het ambt, hetwelk zij ten hove bedienden. Zie Isa 3:6 .
,
 gordel Versta hier den zwaardgordel, waarmede de eer en waardigheid van een persoon werd aangewezen.
,
 sterken, Anders, bevestigen; te weten in zijn ambt.
,
 heerschappij Gebied, geweld, macht.
22En Ik zal den sleutel van het huis van David op zijn schouder leggen; en hij zal opendoen, en niemand zal sluiten, en hij zal sluiten, en niemand zal opendoen.
 den sleutel Als men in de hoven der koningen iemand den sleutel geeft, dat betekent dat hem in zijn dienst macht en autoriteit gegeven wordt. Isa 9:5 wordt dergelijke manier van spreken van Christus gebruikt, wiens voorbeeld deze Eljakim geweest is; zie ook Rev 3:7 , alwaar deze woorden van den profeet op Christus gepast worden.
,
 leggen; Hebreeuws, geven.
,
 hij zal opendoen, Zie Job 12:14 , de aantekening.
23En Ik zal hem als een nagel inslaan in een vaste plaats; en hij zal wezen tot een stoel der eer voor het huis zijns vaders.
 als Hier wordt Eljakim beloofd dat God hem in zijne regering bevestigen zal, door een gelijkenis, genomen van een nagel, die vast en diep in een muur of hout geslagen zijnde, niet lichtelijk kan uitgetrokken worden. Zie deze manier van spreken ook Ezr 9:3 .
,
 tot een stoel Gelijk gij, Sebna, integendeel een schandvlek van het huis uws heren geweest zijt; zie vs.18.
24En men zal aan hem hangen alle heerlijkheid van het huis zijns vaders, der uitspruitelingen en der afkomelingen, ook alle kleine vaten, van de vaten der bekers af, zelfs tot al de vaten der flessen.
 aan hem hangen Of, daaraan; te weten aan dien nagel.
,
 der uitspruitelingen Vergelijk de aantekening Job 5:25 .
,
 en der afkomelingen, Andere overzetters hebben hier voor die twee naastvoorgaande woorden, zonen en dochters; anderen, kinderen en kindskinderen, het is al een zin.
,
 alle kleine vaten, Of, al het geringe gereedschap; dat is vaten van klein gebruik.
,
 der flessen Anderen houden het Hebreeuwse woord Nebalim. De zin van vs.24 is dat alle grote en kleine zaken dien nagel, namelijk Eljakim, zouden toevertrouwd worden; alsook dat alle grote en kleine personen hunne toevlucht tot hem zouden nemen en troost bij hem vinden zouden.
25Te dien dage, spreekt de Heere der heirscharen, zal die nagel, die aan een vaste plaats gestoken was, weggenomen worden; en hij zal afgehouwen worden, en hij zal vallen, en de last, die daaraan is, zal afgesneden worden; want de Heere heeft het gesproken.
 die nagel, Te weten Sebna. Dit is het tegendeel van vs.23.
,
 die aan een vaste plaats Naar het oordeel aller mensen was Sebna in zo grote autoriteit, dat hij nimmermeer zou kunnen vallen of te schande komen; maar God kan de hogen van den troon afstoten, en den nagel, hoe vast hij schijnt ingeslagen te zijn, uittrekken.
,
 die daaraan is, Of, die daaraan [hangt], dat is, die hem opgelegd was.
,
 zal afgesneden worden; Vergelijk 2Ki 24:13 met de aantekening.
Copyright information for DutSVVA