Jeremiah 9:25-26

25Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik bezoeking zal doen over alle besnedenen, met degenen, die de voorhuid hebben;
 bezoeking Gelijk vs.9.
,
 voorhuid Hebreeuws, met de voorhuid; dat is, met den onbesnedene [gelijk Rom 2:26 ; zie wijders Job 35:13 ;] over den een met den ander, wil de Heere zeggen; mijn volk, dat besneden is, zowel als de onbesneden heidense natiën. Vergelijk onder Jer 25:17-20 , enz. Sommigen verstaan met, of in de voorhuid; dat is, zodanigen, die wel naar het vlees zijn besneden, maar onbesneden van harte, gelijk in het volgende van Israël gezegd wordt.
26Over Egypte, en over Juda, en over Edom, en over de kinderen Ammons, en over Moab, en over allen, die aan de hoeken afgekort zijn, die in de woestijn wonen; want al de heidenen hebben de voorhuid, maar het ganse huis Israëls heeft de voorhuid des harten.
 Egypte, Dat is, de Egyptenaars, enz.
,
 hoeken Hebreeuws, den hoek; te weten van hun hoofd, dat is, die rondom aan de hoeken des hoofds zijn beschoren, gelijk de Arabieren. Vergelijk Lev 19:27 , alzo onder Jer 25:23 , en onder 49:32. Anders: die in den uitersten hoek gelegen zijn; dat is, de heidense volken, die buiten en aan de uiterste hoeken van Kanaän, in het oosten, zuiden, of naar de Rode zee toe, of aan zekeren uitersten hoek van dien [gelijk enigen menen] woonachtig waren.
,
 hebben de voorhuid, Hebreeuws alsof men zeide: Zijn voorhuid.
,
 voorhuid des harten Dat is, zijn onbesneden van harte, hoewel zij naar het lichaam besneden zijn. Zie boven Jer 4:4 .
Copyright information for DutSVVA