Job 19:13-14

13Mijn broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd.
 broeders Versta, zijn vleselijke maagschap, of ook de geestelijke, van welke hij, om de enigheid des geloofs, broederlijke vertroostingen verwacht zou hebben. Zie Gen 13:8 .
,
 zekerlijk, Dat is, zonder enigen twijfel, gelijk het nu blijkende is. Anders, alleen vervreemden zij zich van mij; dat is, dat zij hem geen anderen dienst wisten te bewijzen in zulk een droevigen staat, dat hem te aanschouwen, als niet wetende hem te helpen.
14Mijn nabestaanden houden op, en mijn bekenden vergeten mij.
 houden op, Anders, ontbreken; te weten, van mij te bezoeken, te vertroosten en de onderlinge gedienstigheden te bewijzen, die men elkander in zulk een nood schuldig is.
Copyright information for DutSVVA