John 19

1Toen nam Pilatus dan Jezus, en geselde Hem.
 nam Pilatus Namelijk als hij zag dat hij, door de voorgaande middelen door hem gebruikt, Jezus niet in het leven kon behouden.
,
 geselde Hem Dat is, deed Hem geselen. Zie de aantekeningen Mat 27:26 .
2En de krijgsknechten, een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op Zijn hoofd, en wierpen Hem een purperen kleed om;
 kleed om; Of, mantel, om met Zijn koninklijk ambt te spotten. Zie Mat 27:28 .
3En zeiden: Wees gegroet, Gij Koning der Joden! En zij gaven Hem kinnebakslagen.
 kinnebakslagen Of, slagen met stokken, of roeden, gelijk Mattheüs uitdrukt, dat ook geschied is; Mat 27:30 .
4Pilatus dan kwam wederom uit, en zeide tot hen: Ziet, ik breng Hem tot ulieden uit, opdat gij wetet, dat ik in Hem geen schuld vinde.
 uit, en zeide Grieks uit buiten; gelijk ook in het vervolg.
,
 uit, opdat gij Namelijk het rechthuis.
,
 schuld vinde Of, oorzaak; namelijk des doods.
5Jezus dan kwam uit, dragende de doornenkroon, en het purperen kleed. En Pilatus zeide tot hen: Ziet, de Mens!
 het purperen kleed Zie hiervan de aantekeningen Mat 27:28 .
,
 Ziet, de Mens Namelijk hoe jammerlijk Hij mishandeld is; en laat u daarmede genoegen, zonder verder straf over Hem te begeren.
6Als Hem dan de overpriesters en de dienaars zagen, riepen zij, zeggende: Kruis Hem, kruis Hem; Pilatus zeide tot hen: Neemt gijlieden Hem en kruist Hem; want ik vind in Hem geen schuld. 7De Joden antwoordden hem: Wij hebben een wet, en naar onze wet moet Hij sterven, want Hij heeft Zichzelven Gods Zoon gemaakt.
 een wet, en Zij zien op de wet, Lev 24:16 , die zij kwalijk op Christus passen.
,
 Hij heeft Zichzelven Dat is, Hij heeft gezegd dat Hij de Messias en de eigen Zoon van God is, Mat 26:63-64 ; Mar 14:61-62 ; Joh 5:18 .
8Toen Pilatus dan dit woord hoorde, werd hij meer bevreesd;
 werd hij meer Namelijk omdat hij te doen had niet alleen met een onschuldig mens, maar ook met een, die hij hoorde dat van goddelijke afkomst was.
9En ging wederom in het rechthuis, en zeide tot Jezus: Van waar zijt Gij? Maar Jezus gaf hem geen antwoord.
 Van waar zijt Gij? Namelijk afkomstig, omdat gij u Gods Zoon maakt.
,
 geen antwoord Van dit en dergelijk stilzwijgen geeft Christus reden; Luk 22:67-68 .
10Pilatus dan zeide tot Hem: Spreekt Gij tot mij niet? Weet Gij niet, dat ik macht heb U te kruisigen, en macht heb U los te laten? 11Jezus antwoordde: Gij zoudt geen macht hebben tegen Mij, indien het u niet van boven gegeven ware; daarom die Mij aan u heeft overgeleverd, heeft groter zonde.
 tegen Mij, indien Namelijk om mij, die de Zoon Gods ben, te kruisigen.
,
 boven gegeven Dat is, van God geordineerd en toegelaten ware; Act 2:23 , en Act 4:27-28 .
,
 die Mij aan u Namelijk het Joods volk, of de overheid der Joden.
,
 groter zonde Overmits zij, meerder kennis hebbende van Gods Woord en van mijne wonderwerken, uit een vijandelijken haat u persen, tegen uw ambt en gemoed, om in mijn dood te bewilligen.
12Van toen af zocht Pilatus Hem los te laten; maar de Joden riepen, zeggende: Indiën gij Dezen loslaat, zo zijt gij des keizers vriend niet; een iegelijk, die zichzelven koning maakt, wederspreekt den keizer.
 zocht Pilatus Namelijk meer en meer.
,
 zijt gij des Dat is, gij zult daarmede tonen dat gij des keizers vriend niet zijt; of gij zult des keizers vriend niet blijven, wiens stadhouder gij nochtans zijt.
,
 wederspreekt Dat is, werpt zich op tegen de hoogheid en majesteit des keizers.
13Als Pilatus dan dit woord hoorde, bracht hij Jezus uit, en zat neder op den rechterstoel, in de plaats, genaamd Lithostrotos, en in het Hebreeuws Gabbatha.
 uit, en zat neder Grieks buiten.
,
  Lithostrótos, Dat is, ene plaats met stenen geplaveid.
,
 Hebreeuws Dat is, Syrisch, welke taal de Hebreën toentertijd meest gebruikten.
,
  Gábbatha Dat is, een hoge en verheven plaats, in welke de Romeinse stadhouders recht deden, en vanwaar zij het volk aanspraken.
14En het was de voorbereiding van het pascha, en omtrent de zesde ure; en hij zeide tot de Joden: Ziet, uw Koning!
 voorbereiding van Namelijk volgens der Joden gebruik; want anders was het, naar de instelling Gods, dezelfde dag, op welken het paaslam geslacht en gegeten moest worden, gelijk ook Christus en Zijne apostelen gedaan hebben. Zie de aantekeningen Mat 26:20 .
,
 de zesde ure; Markus zegt, Mar 15:25 , dat het de derde ure was, als Christus gekruisigd werd, en Johannes zegt hier dat het omtrent de zesde ure was, als Hij voor de Joden voortgebracht werd, eer Hij nog van Pilatus ter dood veroordeeld was. Om welk schijnbaar verschil te verenigen, gevoelen sommigen dat de Joden den dag niet alleen afdeelden in twaalf uren, van den opgang der zon tot den ondergang, Joh 11:9 ; maar ook, gelijk zij den nacht in vier waken afdeelden, zij alzo ook in den dag vier delen stelden; Mat 20:1 , Mat 20:3 , Mat 20:5 ; Mar 15:1 , Mar 15:25 , Mar 15:34 ; noemende elk deel van het uur, waar het van begon, het eerste deel de eerste ure, het tweede deel de derde ure, het derde de zesde ure, en het vierde deel de negende ure; en dat volgens dien Johannes niet tegenspreekt hetgeen Markus zegt, dat Christus in het tweede deel van den dag, hetwelk de derde ure genaamd wordt, gekruisigd is, maar dat hij het nader verklaart, namelijk dat het ging naar het derde deel des daags, genaamd de zesde ure, en dat hij daarom het woord omtrent daarbij voegt. Anderen menen dat Markus de uren rekent naar de wijze der Joden, maar dat Johannes die rekent naar
,
 de zesde ure; de wijze der Romeinen, gelijk wij ook doen, beginnende van den middernacht. Alzo dat hetgeen Johannes hier verhaalt, zou geschied zijn tussen zes en zeven uren des morgens, niet zeer lang na den opgang der zon. Want Christus was des morgens heel vroeg tot Pilatus gebracht, Mat 27:1-2 ; Mar 15:1 ; Joh 18:28 ; daarna heeft hij Hem nog gezocht te verlossen, wederom in het rechthuis gebracht; aldaar is Hij wederom van de krijgsknechten smadelijk mishandeld; Mat 27:27 ; Mar 15:16 , en daarna uit de stad geleid en naar het gericht gebracht. Zodat hiermede lichtelijk nog twee uren zijn verstreken. Want hoewel Johannes, gelijk hij de woorden van Christus of van andere Joden verhaalt, der Joden rekening in de uren volgt, nochtans gelijk hij zelf spreekt, zo schijnt hij ook elders de rekening der Romeinen te volgen, gelijk te zien is Joh 20:19 , overmits toen hij zijn Evangelie schreef, de stad Jeruzalem verwoest was en de Joden geen volk meer waren.
15Maar zij riepen: Neem weg, neem weg, kruis Hem! Pilatus zeide tot hen: Zal ik uw Koning kruisigen? De overpriesters antwoordden: Wij hebben geen koning, dan den keizer. 16Toen gaf hij Hem dan hun over, opdat Hij gekruist zou worden. En zij namen Jezus, en leidden Hem weg.
 zij namen Jezus, Namelijk de Joden door de Romeinse soldaten, nadat zij Hem ten anderen maal bespot hadden.
17En Hij, dragende Zijn kruis, ging uit naar de plaats, genaamd Hoofdschedelplaats, welke in het Hebreeuws genaamd wordt Golgotha;
 dragende Zijn De reden hiervan zie de aantekeningen Mat 27:32 .
,
 uit naar de Namelijk buiten de stad.
,
 Hebreeuws genaamd Dat is in het Syrisch, welke taal de Joden toen gebruikten, zijnde wel wat veranderd van de Hebreeuwse taal, maar evenwel voor eene taal met dezelve in den grond gehouden.
18Alwaar zij Hem kruisten, en met Hem twee anderen, aan elke zijde een, en Jezus in het midden.
 twee anderen, Namelijk moordenaars en kwaaddoeners; Mat 27:38 ; Mar 15:27 ; Luk 23:33 .
,
 aan elke zijde Grieks van hier en van daar; dat is, van de ene en de andere zijde.
,
 in het midden Grieks de middelste; namelijk alsof Hij de grootste kwaaddoener ware geweest.
19En Pilatus schreef ook een opschrift, en zette dat op het kruis; en er was geschreven: JEZUS, DE NAZARENER, DE KONING DER JODEN.
 opschrift, en Het Griekse woord titlos betekent ook een tafeltje of bordje, waar men op schrijft, maar hier wordt het genomen voor hetgeen waarop geschreven was, gelijk het woord schrijven medebrengt, en uit de andere Evangelisten blijkt; Mat 27:37 ; Mar 15:26 ; Luk 23:38 .
20Dit opschrift dan lazen velen van de Joden; want de plaats, waar Jezus gekruist werd, was nabij de stad; en het was geschreven in het Hebreeuws, in het Grieks, en in het Latijn.
 in het Latijn Grieks In Romeins. In deze drie talen is het opschrift gesteld, omdat dezelve de bekendste en algemeenste waren in het Romeinse rijk, zodat toen niemand te Jeruzalem was of hij verstond een van dezelve.
21De overpriesters dan der Joden zeiden tot Pilatus: Schrijf niet: De Koning der Joden; maar, dat Hij gezegd heeft: Ik ben de Koning der Joden. 22Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven.
 dat heb ik Dat is, blijft geschreven; ik wil het niet veranderen.
23De krijgsknechten dan, als zij Jezus gekruist hadden, namen Zijn klederen, ( en maakten vier delen, voor elken krijgsknecht een deel) en den rok. De rok nu was zonder naad, van boven af geheel geweven.
 zonder naad, Namelijk geweven of gebreid.
,
 geheel geweven Grieks door het geheel; dat is, geheel door.
24Zij dan zeiden tot elkander: Laat ons dien niet scheuren, maar laat ons daarover loten, wiens die zijn zal; opdat de Schrift vervuld worde, die zegt: Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld, en over Mijn kleding hebben zij het lot geworpen. Dit hebben dan de krijgsknechten gedaan.
 opdat de Schrift Dat is, zodra daarmede de Schrift vervuld is.
25En bij het kruis van Jezus stonden Zijn moeder en Zijner moeders zuster, Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena.
 de vrouw van Of, dochter; want dat haar man Alfeüs geweest is, blijkt Mat 10:3 , vergelijk met Mat 27:56 ; tenware dat Klopas, of Kleopas, haar tweede man geweest ware, gelijk sommigen menen.
,
  Klópas Die anders ook Kleopas genaamd wordt; Luk 24:18 .
26Jezus nu, ziende Zijn moeder, en den discipel, dien Hij liefhad, daarbij staande, zeide tot Zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon.
 dien Hij liefhad, Dat is, Johannes, die zichzelven alzo placht te beschrijven, gelijk blijkt Joh 13:23 , vergelijk met Joh 21:20 , Joh 21:24 .
,
 uw zoon Dat is, deze zal u zijn als een zoon, om voor u zorg te dragen en u bij te staan.
27Daarna zeide Hij tot den discipel: Zie, uw moeder. En van die ure aan nam haar de discipel in zijn huis.
 moeder Dat is, draag gij voor haar zorg als voor uwe moeder.
,
 in zijn huis Grieks in zijn eigen, of, tot zijnent.
28Hierna Jezus, wetende, dat nu alles volbracht was, opdat de Schrift zou vervuld worden, zeide: Mij dorst.
 volbracht was, Namelijk zover en tot hiertoe, wat van mij voorzegd is.
29Daar stond dan een vat vol ediks, en zij vulden een spons met edik, en omlegden ze met hysop, en brachten ze aan Zijn mond.
 stond dan een Grieks lag.
,
 omlegden ze Of, legden ze, namelijk de spons, om een hysopssteel, welke sommigen menen dat een rozemarijnstok geweest is, en ook in het Hebreeuws Ezob genaamd, 1Ki 4:33 , en in die landen hoog opwies; zodat deze stok hetzelfde zou zijn hetgeen Mattheüs noemt een rietstok, Mat 27:48 . Anderen nemen het voor rechte hysop, die daar in het wild groeide, met welker takken zij de spons aan den stok bonden.
30Toen Jezus dan den edik genomen had, zeide Hij: Het is volbracht! En het hoofd buigende, gaf den geest.
 volbracht Namelijk alles wat Ik om de mensen met God te verzoenen lijden moest, en wat door de profeten daarvan tevoren gezegd is geweest.
,
 gaf den geest Grieks gaf den geest over; namelijk in handen van Zijn Vader; Luk 23:46 ; Joh 10:18 .
31De Joden dan, opdat de lichamen niet aan het kruis zouden blijven op den sabbat, dewijl het de voorbereiding was ( want die dag des sabbats was groot), baden Pilatus, dat hun benen zouden gebroken, en zij weggenomen worden.
  (want die dag Anders, want de dag van dien sabbat was een grote dag; namelijk overmits het tezamen sabbat en de eerste paaschdag was, naar de gewoonte der Joden, waarvan zie de reden in de aantekeningen Mat 26:20 .
,
 hun benen zouden Namelijk der drie gekruisigden; hetwelk schijnt dat een gebruik is geweest om den dood van de misdadigers te verhaasten.
,
 weggenomen worden Namelijk vóór den avond, naar de wet; Deu 21:22 .
32De krijgsknechten dan kwamen, en braken wel de benen des eersten, en des anderen, die met Hem gekruist was; 33Maar komende tot Jezus, als zij zagen, dat Hij nu gestorven was, zo braken zij Zijn benen niet. 34Maar een der krijgsknechten doorstak Zijn zijde met een speer, en terstond kwam er bloed en water uit.
 doorstak Zijn Namelijk òf uit moedwil, òf om te zien of Hij waarlijk dood was.
,
 water uit Dit is een teken dat hij het hart heeft doorstoken, hetwelk ligt in een vel, waarin waterachtige vochtigheid besloten is, tot verkoeling van het hart.
35En die het gezien heeft, die heeft het getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig; en hij weet, dat hij zegt, hetgeen waar is, opdat ook gij geloven moogt.
 die het gezien heeft, Namelijk Johannes zelf. Zie vs.27.
,
 getuigd, en zijn Namelijk dat bloed en water uit Zijne zijde gevloten is.
,
 hetgeen waar is, Grieks waarachtige; namelijk zaken.
,
 geloven moogt Namelijk dat in Christus vervuld is hetgeen in het Oude Testament door de reiniging met water en door de bloedstorting der offeranden is afgebeeld geweest; te weten dat Hij door Zijnen dood ons verkregen heeft niet alleen vergeving der zonden, maar ook de reiniging der zonden door Zijn Heiligen Geest. Zie de aantekeningen 1Jo 5:6 .
36Want deze dingen zijn geschied, opdat de Schrift vervuld worde: Geen been van Hem zal verbroken worden.
 Geen been van Hem Dit wordt van het paaslam wel gezegd, Exo 12:46 , maar hier in Christus vervuld, omdat het paaslam een voorbeeld van Christus was, 1Co 5:7 .
37En wederom zegt een andere Schrift: Zij zullen zien, in Welken zij gestoken hebben.
 een andere Schrift Dat is, een andere plaats der Heilige Schrift, te weten Zec 12:10 .
,
 Welken zij gestoken Of, op Hem, welken zij doorstoken hebben; hetwelk ten dele vervuld is in enigen der Joden, die Christus ter dood gebracht hebben, en daarna tot Hem bekeerd zijn, Act 2:37 , en eensdeels vervuld zal worden ten laatsten dage, wanneer Hem ook alle onbekeerlijken als hun rechter zullen zien; Rev 1:7 .
38En daarna Jozef van Arimathea (die een discipel van Jezus was, maar bedekt om de vreze der Joden), bad Pilatus, dat hij mocht het lichaam van Jezus wegnemen; en Pilatus liet het toe. Hij dan ging en nam het lichaam van Jezus weg.
 Jozef van Zie van Hem, Mat 27:57 ; Mar 15:43 ; Luk 23:50-51 .
,
  Arimathea Deze stad schijnt anderszins Ramath genaamd te worden, het vaderland van den profeet Samuël; 1Sa 1:1 .
,
  vreze der Joden), Namelijk dat zij Hem uit hunne synagoge zouden werpen, volgens hun besluit; Joh 9:22 .
,
 liet het toe Namelijk nadat Hij van den hoofdman verstaan had dat Christus alrede gestorven was; Mar 15:44 .
39En Nicodemus kwam ook ( die des nachts tot Jezus eerst gekomen was), brengende een mengsel van mirre en aloë; omtrent honderd ponden gewichts.
 eerst gekomen was Dat is, voor de eerste reis, of tevoren; Joh 3:1 .
40Zij namen dan het lichaam van Jezus, en bonden dat in linnen doeken met de specerijen, gelijk de Joden de gewoonte hebben van begraven.
 met de specerijen, Namelijk alzo bijeengebonden, dewijl zij den tijd niet hadden om hetzelve daarmede te zalven, overmits de sabbat terstond zou beginnen.
,
 begraven Namelijk voortreffelijke en aanzienlijke lieden. Zie Gen 50:2 .
41En er was in de plaats, waar Hij gekruist was, een hof, en in den hof een nieuw graf, in hetwelk nog nooit iemand gelegd was geweest.
 in de plaats, Dat is, omtrent die plaats.
42Aldaar dan legden zij Jezus, om de voorbereiding der Joden, overmits het graf nabij was.
Copyright information for DutSVVA