Leviticus 2

1Als nu een ziel een offerande van spijsoffer den Heere zal offeren, zijn offerande zal van meelbloem zijn; en hij zal olie daarop gieten, en wierook daarop leggen.
 een ziel een offerande Dat is, een persoon, of mens; gelijk het woord mens gebruikt wordt boven Lev 1:2. Zie Gen 12:5.
,
 spijsoffer den HEERE zal offeren, Dat is, ene offerande, waarin men spijs of meelbloem offerde, dat ten dele den priester toekwam, ten dele met wierook werd verbrand. Zie de volgende verzen.
,
 meelbloem zijn; Dat is, gebuild meel, de bloem van het meel.
2En hij zal het brengen tot de zonen van Aäron, de priesters, een van welke daarvan zijn hand vol grijpen zal uit deszelfs meelbloem, en uit deszelfs olie, met al deszelfs wierook; en de priester zal deszelfs gedenkoffer aansteken op het altaar; het is een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den Heere.
 het brengen tot de zonen van Aäron, Te weten, spijsoffer.
,
 hand vol grijpen zal Hebreeuws, de volheid zijner vuist vuisten. Alzo onder, Lev 5:12.
,
 deszelfs meelbloem, Versta, des spijsoffers meelbloem. Dat is, meelbloem tot het spijsoffer behorende.
,
 met al deszelfs wierook; Of, boven. Alzo onder, Lev 3:4, Lev 3:10, en Lev 4:9, enz. Dat is, samen met al den wierook des spijsoffers.
,
 deszelfs gedenkoffer aansteken op het altaar; Een reukwerk, zo genoemd, omdat het God indachtig maakte [menselijker wijze gesproken] de beloften, die Hij den vromen Israëlieten gegeven had, en de gebeden, die zij tot hem deden; welke bij een reukwerk dat opklimt vergeleken worden; Psa 141:2; Act 10:4; Rev 8:3-4.
3Wat nu overblijft van het spijsoffer, zal voor Aäron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuurofferen des Heeren.
 een heiligheid der heiligheden Dat is, een zeer heilig ding, of van zeer grote en voortreffelijke heiligheid. Alzo Exo 30:36, en onder, vs.10, en Lev 24:9, enz. Het is een manier van spreken, betekenende de vergroting en de verheffing desgenen, van wien gesproken wordt. Alzo wordt God genoemd de God der Goden, en de Heere der heren; Psa 136:2-3. Het lied van Salomo, het lied der liederen, Son 1:1. Vergelijk de aantekeningen Gen 9:25.
4En als gij offeren zult een offerande van spijsoffer, een gebak des ovens; het zullen zijn ongezuurde koeken van meelbloem, met olie gemengd, en ongezuurde vladen, met olie bestreken.
 ongezuurde koeken van meelbloem, Hebreeuws, koeken der ongezuurdheden; en alzo in het volgende.
,
 en ongezuurde Anders, of.
,
 vladen, Of, pannekoeken, of taarten.
5En indien uw offerande spijsoffer is, in de pan gekookt, zij zal zijn van ongezuurde meelbloem, met olie gemengd. 6Breekt ze in stukken, en giet olie daarop; het is een spijsoffer. 7En zo uw offerande een spijsoffer des ketels is, het zal van meelbloem met olie gemaakt worden.
 des ketels is, Anders, pan; dat is van hetgeen wat in den ketel gezoden of in de pan gebakken is.
8Dan zult gij dat spijsoffer, hetwelk daarvan zal gemaakt worden, den Heere toebrengen; en men zal het tot den priester doen naderen, die het tot het altaar dragen zal. 9En de priester zal van dat spijsoffer deszelfs gedenkoffer opnemen, en op het altaar aansteken, het is een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den Heere.
 deszelfs gedenkoffer opnemen, Zie boven, vs.2.
,
 tot een liefelijken reuk den HEERE Zie Gen 8:21, en boven, Lev 1:9.
10En wat overblijft van het spijsoffer, zal voor Aäron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuurofferen des Heeren.
 heiligheid der heiligheden Zie boven, vs.3.
11Geen spijsoffer, dat gij den Heere zult offeren, zal met desem gemaakt worden; want van geen zuurdesem, en van geen honig zult gijlieden den Heere vuuroffer aansteken.
 zuurdesem, Versta dit van de vrijwillige offeranden. Want in de dankoffers geldt deze wet niet, onder Lev 7:13, noch in de offeranden der eerstelingen, onder, Lev 23:17, en hier in het volgende vs.
,
 honig De honig werd met den zuurdesem verboden, omdat hij niettegenstaande zijne zoetigheid, den aard heeft het deeg, waarmede hij vermengd is, te verzuren en te doen rijzen.
12De offeranden der eerstelingen zult gij den Heere offeren; maar op het altaar zullen zij niet komen tot een liefelijken reuk.
 De offeranden der eerstelingen Zie onder, Lev 23:17.
,
 offeren; Te weten, gedesemd of met honig vermengd.
13En alle offerande uws spijsoffers zult gij met zout zouten, en het zout des verbonds van uw God van uw spijsoffer niet laten afblijven; met al uw offerande zult gij zout offeren.
 het zout des verbonds Dat is, dat u vermane van mijn verbond, waardoor gij verplicht zijt naar een onbesmettelijk en onverderfelijk leven te trachten; Mar 9:49.
,
 afblijven; Hebreeuws, doen ophouden.
14En zo gij den Heere een spijsoffer der eerste vruchten offert, zult gij het spijsoffer uwer eerste vruchten van groene aren, bij het vuur gedord, dat is, het klein gebroken graan van volle groene aren, offeren.
 gedord, Of, gezengd, geschroeid.
15En gij zult olie daarop doen, en wierook daarop leggen; het is een spijsoffer. 16Zo zal de priester deszelfs gedenkoffer aansteken van zijn klein gebroken graan en van zijn olie, met al den wierook; het is een vuuroffer den Heere.
 gedenkoffer Zie boven, vs.2.
Copyright information for DutSVVA