Philippians 2:6

6Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode even gelijk te zijn;
 gestaltenis Gods Grieks morphe; dat is, gedaante, of, gestaltenis, met welk woord hetzelve hier overgezet is, omdat daardoor hier betekend wordt, niet alleen een goddelijke majesteit en heerlijkheid, maar ook het goddelijke wezen zelf, overmits zonder hetzelve geen ware goddelijke majesteit en heerlijkheid kan wezen, en deze ook bij niemand kunnen zijn dan bij den waarachtigen God, Isa 42:8. En uit het volgende blijkt dat door dit woord hier ook het wezen Gods betekend wordt, gelijk in dit vs. gezegd wordt, dat hij Gode evengelijk was, en vs.7, dat hij de gestaltenis van een dienstknecht heeft aangenomen; dat is, niet alleen een dienstbare en knechtelijke hoedanigheid, maar ook een ware menselijke natuur zelve met zodanige hoedanigheid bekleed. Zodat de woorden gestaltenis Gods te verstaan zijn van zijn wezen en staat, in welke hij geweest is van alle eeuwigheid, eer hij de menselijke natuur heeft aangenomen. Zie Joh 1:1, Joh 1:14, en Joh 17:5.
,
 geen roof Dat is, geen zaak die ongeoorloofd, of onrechtvaardig was, die Hem met recht niet toebehoorde, alsof Hij ze geroofd had.
,
 Gode even Dat is, Gode Zijnen Vader naar Zijn goddelijk wezen, en dienvolgens ook in majesteit en heerlijkheid volkomen gelijk te zijn en te blijven, als zijnde één met den Vader. Zie Joh 5:18, Joh 5:26, en Joh 10:20, en Joh 16:15; Heb 1:3.
Copyright information for DutSVVA