Proverbs 30:31

31Een windhond van goede lenden, of een bok; en een koning, die niet tegen te staan is.
 windhond Het woord heeft zijn oorsprong van het Hebreeuwse zarah; dat is, spreiden, of, gelijk anderen menen, van het Chaldeeuwse woord zeraz; dat is, opschorten, opschikken; en daarom wordt daarbij verstaan een dier, dat van zichzelf moedig, wel in het lijf en op de benen is en vaardig tot zijn werk, hetwelk anderen menen op het paard wel te passen; zie Job 39:22 . Anderen vertalen het een haan, of luipaard van goede lenden.
,
 bok; Die zeer trots, moedig en met een opgeheven hoofd gaat voor zijne kudde. Het Griekse rijk, hetwelk het Perzische tenondergebracht heeft, wordt bij een bok vergeleken; Dan 8:3 , enz.
Copyright information for DutSVVA