Psalms 86

1Een gebed van David. Heere! neig Uw oor, verhoor mij; want ik ben ellendig en nooddruftig.
 gebed Gelijk Psa 17 .
2Bewaar mijn ziel, want ik ben Uw gunstgenoot, o Gij, mijn God! verlos Uw knecht, die op U betrouwt.
 gunstgenoot, Anders, dien Gij goedgunstigheid bewijst.
,
  uw knecht Te weten, mij, alzo ook vs.4 en vs.16.
3Zijt mij genadig, Heere! want ik roep tot U den gansen dag. 4Verheug de ziel Uws knechts; want tot U, Heere! verhef ik mijn ziel.
 tot U Dat is, ik zoek hulp bij U, en ik verwacht ze ook van U. Zie Psa 25:1 .
5Want Gij, Heere! zijt goed, en gaarne vergevende, en van grote goedertierenheid allen, die U aanroepen.
 gaarn vergevende Hebr. een gaarn vergever , of gaarnkwijtschelder.
6Heere! neem mijn gebed ter ore, en merk op de stem mijner smekingen. 7In den dag mijner benauwdheid roep ik U aan, want Gij verhoort mij. 8Onder de goden is niemand U gelijk, Heere! en er zijn geen gelijk Uw werken.
 Onder de Dat is, onder de afgoden, zie Psa 96:5 ; 1Co 8:5-6 . Men kan ook onder den naam van goden hier verstaan de engelen, of de prinsen dezer wereld.
9Al de heidenen, Heere! die Gij gemaakt hebt, zullen komen, en zullen zich voor Uw aanschijn nederbuigen, en Uw Naam eren.
 zullen komen Te weten, ten tijde van het rijk van Christus, als de heidenen tot zijne kennis geroepen en gebracht zullen worden.
10Want Gij zijt groot, en doet wonderwerken; Gij alleen zijt God. 11Leer mij, Heere! Uw weg; ik zal in Uw waarheid wandelen; verenig mijn hart tot de vreze Uws Naams.
 uw weg Hoe ik leven en wandelen zal.
,
 in uw waarheid Dat is, in uwe geboden, die waarlijk aanwijzen hoe Gij wilt geëerd en gediend wezen.
,
 tot de vreze Hebr. tot het vrezen van uwen naam; dat is, geef dat mijn hart zich vast verknocht en verenigd mag houden aan de godzaligheid, zonder enige afwijking of scheuring, en zonder herwaarts of derwaarts gedreven te worden.
12Heere, mijn God! ik zal U met mijn ganse hart loven, en ik zal Uw Naam eren in eeuwigheid; 13Want Uw goedertierenheid is groot over mij; en Gij hebt mijn ziel uit het onderste des grafs uitgerukt.
 mijn ziel Dat is, mij, mijn leven, of mijn lichaam, gelijk Psa 16:10 .
,
 onderste Hebr. het onderste graf. De zin van dit vers is, dat David God bidt om verlossing uit zijne ellende, gelijk hij meermalen gedaan had, verstaande door het woord graf of hel groot gevaar, òf zware ellenden en smarten, òf de hel zelve, van welke God hem door Christus verlost had.
14O God! de hovaardigen staan tegen mij op, en de vergaderingen der tirannen zoeken mijn ziel; en zij stellen U niet voor hun ogen.
 zij stellen Hebr. tegenover zich; dat is, zij hebben U niet voor ogen, en zij vrezen uw heiligen naam niet. Zie Psa 54:5 .
15Maar Gij, Heere! zijt een barmhartig en genadig God, lankmoedig, en groot van goedertierenheid en waarheid.
 lankmoedig Of, langzaam tot toorn.
,
  waarheid Of, trouw.
16Wend U tot mij, en zijt mij genadig, geef Uw knecht Uw sterkte, en verlos den zoon Uwer dienstmaagd.
 geef uw Dat is, laat uwe sterkte en mogendheid tot mijn best zijn.
,
 den zoon Dat is, mij, wiens moeder uwe dienstmaagd geweest is of nog is. Of, een zoon uwer dienstmaagd, en dienvolgens U zo eigen toebehorende als de kinderen, die van ene dienstmaagd geboren zijn. Zie Exo 21:4 , met de aantekening.
17Doe aan mij een teken ten goede, opdat het mijn haters zien, en beschaamd worden, als Gij, Heere! mij geholpen, en mij getroost zult hebben.
 ten goede, Dat is, verlos en bewaar mij alzo, dat ik anderen een teken ten goede, ter vertroosting en ter versterking moge zijn.
,
 als Gij, Anders: omdat Gij, HEERE.
Copyright information for DutSVVA