1 Chronicles 6:31

31) tot het ambt

Hebreeuws, aan de hand des gezangs van het huis des Heeren.

32) nadat de ark

Hebreeuws, na de rust van de ark; dat is, nadat de ark des verbonds in Davids huis gebracht was, 2 Sam. 6:17, want tevoren werd zij van de ene plaats in de andere gebracht.

2Sa 6.17

1 Chronicles 16:4

1 Chronicles 23:5

6) vier duizend

Hieronder zijn begrepen de voorzangers, of zangmeesters, die in getal waren twee honderd acht en tachtig, onder, 1 Kron. 25:1,7, enz.

1Ch 25.1,7

7) lofzangers

Hebreeuws, lovende den Heere.

8) om lof te zingen.

Hebreeuws, om te loven.

1 Chronicles 23:30-31

44) alle morgens

Hebreeuws, in morgen, in morgen.

45) hoogtijden

Ja zij moesten ook achtgeven op de dagelijkse avond- en morgenoffers, ook op die, welke voor particuliere personen door de priesters geofferd werden.

Romans 12:6-8

26) Hebbende nu verscheidene

Namelijk sommige buitengewone, van welke de apostel handelt 1 Cor. 12:14, sommige gewone, van welke hier voornamelijk gehandeld wordt; die ook verscheiden zijn, gelijk hierna verklaard wordt.

1Co 12.14

27) gaven,

Grieks, Charismata; zo worden de bedieningen en de gaven daartoe nodig genaamd, omdat zij van God den mensen uit genade geschonken worden.

28) [Zo laat ons die gaven besteden],

Anderen vervullen dit aldus, hetzij profetie, zo laat ons wijs zijn naar de mate des geloofs, enz.

29) profetie,

Dat is, de gave of beroeping om te profeteren; waardoor verstaan wordt de gave niet zozeer om toekomende dingen te voorzeggen, gelijk gehad hebben de profeten des Ouden Testaments, en in het Nieuwe Agabus, Paulus, Petrus, Johannes en anderen, gelijk dit woord genomen wordt 1 Cor. 12:28; Ef. 4:11, als van het recht verstand der Heilige Schrift uit te leggen en tot vertroosting en vermaning de gemeente toe te passen. Zie 1 Cor. 14:1,3.

1Co 12.28 Eph 4.11 1Co 14.1,3

30) de mate des geloofs;

Grieks, analogian; waardoor verstaan wordt, •f de mate van kennis, die iemand van God gegeven is, gelijk Rom. 12:3, en Ef. 4:7, •f de gelijkmatigheid en overeenkomstig der hoofdstukken van de Christelijke leer, klaarlijk uitgedrukt in Gods Woord en in de artikelen des geloofs, die als een regel zijn, naar welken alle uitleggingen der Heilige Schrift moeten gedaan worden.

Ro 12.3 Eph 4.7

31) bediening, in het bedienen;

Grieks, diakonian; welk woord hier in het algemeen genomen wordt voor de bedieningen, die hierna in bijzondere soorten afgedeeld worden. Zie Hand. 1:17; 1 Cor. 12:5.

Ac 1.17 1Co 12.5

32) die leert, in het leren;

Dat is, die geroepen is om een leraar te zijn; welke leraars, alzo zij hier van de Vermaners onderschieden worden; zo menen sommigen dat hierdoor in het bijzonder verstaan worden degenen, die voornamelijk geroepen zijn om de Christelijke leer te verklaren, en dezelve tegen de valse leraars en tegensprekers te verdedigen.

33) die vermaant, in het vermanen;

Of, vertroost; waardoor verstaan kunnen worden de leraars, die voornamelijk geroepen zijn om de Christelijke leer der gemeente toe te passen tot vermaning en vertroosting; die anderszins herders genaamd worden; Jer. 3:15, en Jer. 23:4; Zach. 10:2; Ef. 4:11; 1 Petr. 5:2,4.

Jer 3.15 23.4 Zec 10.2 Eph 4.11 1Pe 5.2,4

34) die uitdeelt,

Dat is, die geroepen is, om de aalmoezen en collecten der gemeente te vergaderen, en aan de armen, naar hunnen nood, uit te delen, die bijzonderlijk diakenen genoemd worden. Zie van dezelve Hand. 6.

35) in eenvoudigheid;

Namelijk des harten; niet straf of hoogmoedig zijnde tegen de armen, niet uit gunst of nijd gevende; maar met een medelijdend en eenvoudig hart hunnen nood aanziende, en hen naar denzelven getrouwelijk bijstaande.

36) die een voorstander is,

Of, die over anderen gesteld is. Waardoor verstaan kunnen worden de ouderlingen, die in het Woord niet arbeiden, 1 Tim. 5:17, maar met de herders opzicht hebben over de gemeente, om haar te regeren en in Christelijken vrede en tuchtte houden; die anders genaamd worden regeringen; 1 Cor. 12:28.

1Ti 5.17 1Co 12.28

37) die barmhartigheid doet,

Daardoor kan verstaan worden een zekere soort van diakenen en diakonessen, die bijzondere opzicht en bediening hadden over de kranken, ballingen en vreemdelingen, 1 Tim. 5:9, hetwelk een van de bijzondere werken der barmhartigheid is.

1Ti 5.9

38) in blijmoedigheid.

Dat is, met een gewillig en toegenegen hart, zonder zich dien moeilijken dienst te laten verdrieten, of zich tegen de armen gemelijk te tonen.

1 Corinthians 12:5

13) der bedieningen,

Dat is, kerkelijke diensten, die verhaald worden 1 Cor. 12:28.

1Co 12.28

14) dezelfde Heere;

Namelijk Jezus Christus, die ze heeft ingesteld, en die den enen beroept tot dezen dienst, en den anderen tot een anderen, alzo het hem belieft. Zie Ef. 4:11.

Eph 4.11

Ephesians 4:11-12

26) tot apostelen,

Van het onderscheid tussen apostelen en profeten, zie de aantekeningen 1 Cor. 12:28.

1Co 12.28

27) tot evangelisten,

Van dezer ambt, zie Hand. 21:8.

Ac 21.8

28) tot herders

Enige onderscheiden deze twee ambten alzo, dat de herders de gemeente niet alleen zouden leren en onderwijzen, maar ook door de kerkelijke tucht leiden en regeren, gelijk de herders de schapen doen, en dat de leraars alleen bezig zouden zijn om de Schrift te verklaren, en de waarheid der leer tegen de ketterijen en dwalingen te verdedigen. Doch alzo het woord sommigen hier tussen niet staat, gelijk in de voorgaande verscheidene beroepingen, zo nemen het anderen voor enerlei ambt; en dat deze twee namen hier bijeenstaan om aan te wijzen dat alle herders ook leraars moeten zijn, gelijk deze twee namen de een voor den ander in de Schrift dikmaals worden gesteld, en Paulus deze twee zaken bijeenvoegt in de beproeving der kerkedienaars, 1 Tim. 3, en Tit. 1.

29) de volmaking

Of, samenvoeging. Want daartoe zijn deze diensten in Gods kerk ingesteld, opdat de leden der gemeente meer en meer samengevoegd of volmaakt, dat is, tot een volmaakt lichaam onder Christus hun Hoofd, gesteld zouden worden.

30) tot het werk

Dat is, opdat het werk der bediening zijn volle leden zou hebben, bestaande in de predikatie van Gods woord, bediening der sacramenten, oefening der kerkelijke tucht, en regering der gemeente. Welke zaken door deze ingestelde diensten hare volle leden al de wereld door hebben verkregen, en in de gemeente zijn bevestigd, en blijven moeten tot de voleinding der wereld; Matth. 28:20, en 1 Cor. 11:26.

Mt 28.20 1Co 11.26

Ephesians 5:19

26) psalmen,

Deze drie soorten van geestelijke gezangen dienen tot ‚‚n einde, namelijk om den geest te vermaken, en worden van sommige alzo onderscheiden, da psalmen allerlei geestelijke gezangen zijn, die niet alleen met de stem, maar ook met snarenspel geoefend worden; lofzangen, dankzeggingen tot God, of lofdichten van Gods genade jegens ons, en geestelijke liedekens zulke dichten in welke allerlei geestelijke leringen worden begrepen. Zie ook Col. 3:16, en schijnen deze verscheidene namen uit de verscheidene opschriften der psalmen Davids genomen te zijn.

Col 3.16

27) in uw hart;

Dat is, niet alleen met de tong of instrumenten, maar ook met de harten.

Copyright information for DutKant