1 Kings 5

1) Hiram,

Hij wordt ook Hirom genoemd, onder 1 Kon. 5:10,18; idem Huram, 2 Kron. 2:3, en is te onderscheiden van een anderen Hiram, die een zeer kundig werkmeester was, ener weduwe zoon; van wien zie onder 1 Kon. 7:13,14, en 2 Kron. 2:13.

1Ki 5.10,18 2Ch 2.3 1Ki 7.13,14 2Ch 2.13

2) Tyrus,

De hoofdstad van Fenici‰, gelegen in de Middellandse zee, zevenhonderd treden van het vasteland, v¢¢r den tijd van Alexander den Grote zeer rijk, machtig en vermaard door haar zeevaart en koophandel. Zie Jes. 23; idem Ezech. 26, Ezech. 27, en Ezech. 28.

3) zond zijn knechten

Om zijn blijdschap te verklaren dat Salomo in zijns vaders plaats koning geworden was, om zijn vriendschap te bekomen en in een verbond met hem te treden; gelijk dit ook geschied is. Zie 1 Kon. 5:12.

1Ki 5.12

4) altijd

Hebreeuws, al de dagen.

5) bemind had.

Of, Davids vriend geweest was.

6) Naam des HEEREN,

Dat is, den HEERE zelf, die zich in zijn woord en werken geopenbaard heeft. Alzo onder en Ps. 20:2, en Ps. 52:11, enz. Zie Deut. 28:58.

Ps 20.1 52.9 De 28.58

7) geen huis kon bouwen,

Vergelijk Gen. 28:17,22.

Ge 28.17,22

8) zij hem omsingelden,

Te weten, de vijanden, die hem oorlog aandeden.

9) onder zijn voetzolen gaf.

Dat is, onderwierp en onder zijne heerschappij bracht. Zie een gelijke manier van spreken, Ps. 8:7; 1 Cor. 15:27; Ef. 1:22.

Ps 8.6 1Co 15.27 Eph 1.22
10) bejegening van kwaad.

Of kwaad toeval, te weten, die mij verhinderen zou den Heere een huis te bouwen.

11) ik denk

Hebreeuws, ik zeg; te weten, in mijn hart, gelijk zulk zeggen verklaard wordt, Gen. 17:17; Ps. 14:1, en Ps. 36:2; Rom. 10:6. Zeggen in mijn hart is zoveel als denken, overleggen, gevoelen, voornemen, besluiten. Zie Gen. 20:11. De zin is hier dat Salomo niet alleen dacht, maar ook voornam en vastelijk besloot den Heere een huis te bouwen.

Ge 17.17 Ps 14.1 36.1 Ro 10.6 Ge 20.11
12) cederen

Zie boven, 1 Kon. 4:33.

1Ki 4.33

13) Sidoniers.

Inboorlingen en burgers der stad Sidon; van dewelke zie Gen. 10:15.

Ge 10.15
14) Gezegend

Zie Gen. 14:20.

Ge 14.20
15) dennenhout.

Of, een soort van cederen, waarvan men pijlen, spiesen, kisten, muzikale instrumenten, enz. maakte. Anders, abelenhout. Zie van hetzelve 2 Sam. 6:5; onder, 1 Kon. 6:15,34; 2 Kon. 19:23; 2 Kron. 3:5.

2Sa 6.5 1Ki 6.15,34 2Ki 19.23 2Ch 3.5
16) Libanon

Zie boven, 1 Kon. 4:33.

1Ki 4.33

17) aan de zee;

Namelijk van Jaffo, of Joppe; 2 Kron. 2:16.

2Ch 2.16

18) doen voeren,

Hebreeuws, doen leggen; dat is, ik zal het op vlotten leggen en over de zee doen voeren. Het is een Hebreeuwse manier van spreken, die dikwijls voorvalt. Zie Gen. 12:15.

Ge 12.15

19) die gij

Hebreeuws, die gij mij zenden zult; dat is, door zending laten weten.

20) los maken,

Of, ontdoen, ontbinden. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk iets verstrooien, verdelen, of losmaken van elkander; gelijk dit ook met de vlotten geschiedt.

21) spijze geeft.

Hebreeuws, brood; waaronder ook andere spijs begrepen is, gelijk 1 Kon. 5:11 uitwijst. Zie Gen. 3:19. Daarom, ofschoon Tyrus en Sidon door de zeevaart rijke steden waren, zo hadden zij nochtans een dor land, dat niet veel vruchten voortbracht; om welke oorzaak zij uit andere landen met voorraad der spijs moesten geholpen zijn, en voornamelijk uit het land Isra‰ls; Hand. 12:20.

1Ki 5.11 Ge 3.19 Ac 12.20
22) kor tarwe,

Zie van deze maat boven, 1 Kon. 4:22.

1Ki 4.22

23) kor gestoten olie;

Uit deze plaats, alsook uit Ezech. 45:14, blijkt dat deze maat ook in natte waren gebruikt is geweest, hoewel zij eigenlijk is geweest van droge waren. Er staat 2 Kron. 2:10 van 20.000 bathen olie; idem worden nog hierbij gevoegd

Eze 45.14 2Ch 2.10

20) kor gerst en 20.000 bathen wijns. Maar men houdt dat 1 Kon. 5:11 en

1Ki 5.11

2 Kron. 2:10 van verscheidene leveringen gesproken wordt; hier van hetgeen tot jaarlijkse onderhoud van Hirams huisgezin behoorde, en daar van hetgeen de werklieden behoefden.

2Ch 2.10
24) uitschot

Hierdoor wordt verstaan een schatting niet van goed of geld, maar van personen en mannen, die verkoren en opgenomen werden om op het gebergte Libanon, tot de bouwing van den tempel, hout te houwen, enz. Vergelijk onder, 1 Kon. 9:21, en de aantekeningen.

1Ki 9.21
25) bij beurten;

Hebreeuws, met veranderingen.

26) was over dit uitschot.

Dat is, hij had last om dit uitschot op te nemen, of opzicht daarover te hebben nadat het opgenomen was; of beide was het hem toevertrouwd. Zie van dezen Adoniram ook boven, 1 Kon. 4:6.

1Ki 4.6
27) zeventig duizend,

Dezen waren vreemdelingen, gelijk te zien is 2 Kron. 2:17,18.

2Ch 2.17,18

28) houwers

Het Hebreeuwse woord betekent zowel steenhouwers, 1 Kron. 22:2, als houthouwers, Ezra 3:7.

1Ch 22.2 Ezr 3.7
29) bestelden,

Dat is, ambtlieden, officieren, commiezen. Vergelijk boven, 1 Kon. 4:5, en de aantekeningen.

1Ki 4.5

30) driehonderd,

2 Kron. 2:2 staat zeshonderd, hetwelk aldus verstaan wordt, dat de driehonderd, hier nagelaten, de opzieners dezer oversten geweest zijn. Anderen menen dat er drieduizend en driehonderd waren over de lastdragende mannen en steenhouwers, en driehonderd over degenen, die in het gebergte Libanon bezig waren.

2Ch 2.2
31) kostelijke stenen,

Versta niet edelgesteenten, die ook aldus genoemd worden, onder, 1 Kon. 10:2,10, maar die van fatsoen en grootte zeer uitnemend waren.

1Ki 10.2,10
32) de Giblieten

Eniger gevoelen is, dat dezen zijn geweest de inwoners der stad Gebal.

Copyright information for DutKant