1 Samuel 15:23

33) is een zonde der toverij,

Dat is, zo groot een zonde als de toverij is.

34) afgoderij

Het Hebreeuwse woord betekent ijdelheid, leugen, ongerechtigheid, en somwijlen moeite, arbeid; idem een afgod en afgodendienst, alzo genoemd omdat de afgodendienaars in het plegen van hun afgodische superstiti‰n veel moeiten en arbeid doen, hetwelk toch al ijdelheden zijn, die niet te beduiden hebben.

35) beeldendienst.

Hebreeuws, terafim. Zie de aantekeningen Gen. 31:19.

Ge 31.19

1 Samuel 16:1

1) Vul uw hoorn met olie,

Zie boven, 1 Sam. 10:1.

1Sa 10.1

1 Samuel 31:4

6) met mij den spot drijven.

Te weten, wanneer zij, mij gevangen krijgende, mij allen schimp en hoon zouden aandoen, en zouden mij dan nog eindelijk een smadelijken dood doen sterven. De Filistijnen, Saul niet levend kunnen krijgen, hebben zijn dood lichaam veel smaadheid aangedaan, onder 1 Sam. 31:9,10.

1Sa 31.9,10

7) viel daarin.

Dat is, hij doorstak zichzelven, alzo ook 1 Sam. 31:5.

1Sa 31.5

1 Samuel 31:6

8) al zijn mannen,

Versta het merendeel van zijn hofgezin en van zijn huisgenoten, alsook het gros van het leger. Hoewel van beiderlei enigen ontkomen zijn. Vergelijk 1 Kron. 10:6.

1Ch 10.6

Hosea 7:16

51) keren zich,

Zij lopen vast overal, hier en daar, maar tot mij, bij wien hun heil te zoeken is, komen zij niet; vergelijk onder Hos. 11:7. Of, zij tonen somtijds een schijn van bekering, maar zij bekeren zich niet inderdaad; vergelijk boven Hos. 6:4, met de aantekening. Anders: eenvoudig aldus: Zij bekeren zich niet tot den Allerhoogste.

Ho 11.7 6.4

52) bedriegelijke boog;

Hebreeuws, boog des bedrogs; zie Ps. 78:57 met de aantekening. De zin is: Daar zij zich tot mij behoorden te bekeren, gaan zij geheel andere wegen; daarom varen zij ook, gelijk volgt.

Ps 78.57

53) vorsten vallen door het zwaard;

Zie boven Hos. 7:7.

Ho 7.7

54) gramschap hunner tong;

Dat is, omdat zij mijne profeten, en vervolgens mijzelf, met bitterheid en toornigheid bejegenen; vergelijk Ps. 73:9, of, omdat zij elkander schelden, bitter en scherp toespreken, zo spant samen de een tegen den ander, en brengen zij elkander om hals, gelijk boven Hos. 7:7.

Ps 73.9 Ho 7.7

55) bespotting

Dat is, de oorzaak hunner bespotting.

56) Egypteland.

Waar zij hulp zoeken en groot vertrouwen menen te hebben.

Hosea 8:4

12) uit Mij;

Dat is, zonder mij in het opwerpen en maken van hunne koningen raad te vragen, of mijn bevel te verwachten; alhoewel anderszins de scheiding der tien stammen van Juda niet zonder Gods rechtvaardig bestuur en regering geschied is; zie 1 Kon. 11:31, enz.; onder Hos. 13:11, en vergelijk Jes. 30:1, en Jes. 54:15.

1Ki 11.31 Ho 13.11 Isa 30.1 54.15

13) vorsten gesteld,

De woorden koningen en vorsten, worden hier verwisseld, gelijk boven Hos. 7:7,16.

Ho 7.7,16

14) niet gekend;

Niet dat den alwetenden God dit enigszins onbekend zou geweest zijn, maar deze manier van spreken wil zeggen dat God hun maken van koningen niet voor goed heeft gekend. Vergelijk Ps. 1:6, met de aantekening.

Ps 1.6

15) afgoden gemaakt,

Zie van het Hebreeuwse woord 2 Sam. 5:21, en versta hier, de gouden kalven te Dan en Bethel en andere afgodische beelden, gelijk onder Hos. 13:2, en Hos. 14:9.

2Sa 5.21 Ho 13.2 14.8

16) opdat zij uitgeroeid worden.

Hebreeuws, opdat hij uitgeroeid werd; dat is, elkeen van hen, of Isra‰l. de zin is dat zij door deze afgoderij hun eigen verderf hebben veroorzaakt. Vergelijk Jer. 18:16; Micha 6:16, met de aantekening.

Jer 18.16 Mic 6.16

Hosea 10:3

9) nu zullen zij zeggen:

Dat is, al haast, binnen korten tijd [gelijk in Hos. 10:2 en boven Hos. 2:9, en Hos. 4:16 en Hos. 8:10,13; Jes. 49:19; Jer. 14:10; Amos 6:7; Micha 4:10, en Micha 7:10] als hun land, koninkrijk en koning verwoest zullen zijn, dan zullen zij, gevoelende de waarheid van Gods dreigementen, en overtuigd zijnde van hun moedwillige boosheid, zichzelven moeten veroordelen. Vergelijk onder Hos. 13:10.

Ho 10.2 2.10 4.16 8.10,13 Isa 49.19 Jer 14.10 Am 6.7 Mic 4.10 Mic 7.10 Ho 13.10

10) geen koning;

Vergelijk onder Hos. 10:7,15.

Ho 10.7,15

11) doen?

Al hebben wij een koning, wat hulp of voordeel zouden wij van hem kunnen verwachten, daar God onze tegenpartij geworden is? Zij willen zeggen, nietmetal.

Hosea 10:7

27) Samaria is afgehouwen,

Of, aangaande Samaria, hun koning is afgehouwen, afgesneden, uitgeroeid, of vergaan; dat is, zal zekerlijk uitgeroeid worden. Zie 2 Kon. 17:4, en onder Hos. 10:15.

2Ki 17.4 Ho 10.15

28) schuim op het water.

Dat in het bruisen en zieden der wateren zich opdoet en verheft, alsof het iets ware, zijnde toch nietig en haast verdwijnende; alzo zal de koning met al zijn pracht en hoogmoed vergaan, en zeer veil en verachtelijk in gevangenschap worden weggestoken, alsof hij voor de ogen van zijn volk, gelijk een schuim, verdwenen was, en meteen het vertrouwen, dat Samaria op hunnen koning had.

Hosea 10:15

63) Bethel ulieden gedaan,

Dat is, al die gruwelijke afgoderij met andere zonden, te Bethel, of Bethaven [gelijk boven Hos. 10:5, of Aven, Hos. 10:8] bedreven, zijn de oorzaak van deze uwe plagen.

Ho 10.5,8

64) boosheid uwer boosheid;

Dat is, omdat uwe boosheid zo veelvoudig en verschrikkelijk groot is.

65) koning

Op wien zij vertrouwen; zie boven Hos. 10:7, en de aantekening.

Ho 10.7

66) dageraad

Dat is, vroeg, of haastiglijk, gelijk de dageraad of morgenrood met het rijzen van de zon vergaat, of onvoorziens, gelijk wanneer iemand in den morgenstond overvallen wordt; dit kan men ook vergelijken met Ezech. 7:7,10; zie de aantekening aldaar.

Eze 7.7,10

67) ten enenmale uitgeroeid.

Hebreeuws, uitgeroeid, of afgehouwen, afgesneden wordende, is hij uitgeroeid, enz. dat is, zal zekerlijk, enz.

Copyright information for DutKant