1 Samuel 26:19

26) aanport,

Te weten, door zijn bevel of bijzondere beschikking.

27) Hem het spijsoffer rieken;

Of aldus: Hij zal het spijsoffer rieken, of Hij rieke het spijsoffer. Dit verstaan sommigen aldus: Indien God u dat bevolen heeft, zo zal uw spijsoffer hem aangenaam zijn. Anderen aldus: Zo zal ik den Heere door offerande verzoenen voor de zonde, met welke ik dat verdiend heb.

28) vastgehecht blijven

Dat is, dat ik niet steeds den godsdienst mag bijwonen, maar gedurig moet omzwerven van de ene plaats tot de andere.

29) in het erfdeel des HEEREN,

Dat is, bij het volk des Heeren, dat hem zo lief is als enig mens zijn erfgoed wezen kan.

30) Ga heen,

Dat is, zij bewegen mij, zoveel in hen is, van den waren godsdienst af te vallen tot de afgoderij der heidenen.

Matthew 24:5

6) onder mijnen naam,

Of, in, op mijnen naam; dat is, zich uitgevende voor den beloofden Messias, gelijk omtrent dien tijd en daarna verscheidene opgestaan zijn. Zie Hand. 5:36,37, en Josef. Antiq. lib. 18, cap. 12. lib. 20 cap. 2, enz. en de bello Iud. lib. 2, cap. 12.

Ac 5.36,37

Matthew 24:24

28) tekenen

Gelijk van den Antichrist getuigd wordt, 2 Thess. 2:9; Openb. 13:11, enz.

2Th 2.9 Re 13.11

29) (indien het mogelijk ware)

Dit wordt gezegd niet mogelijk te zijn, niet ten aanzien van den wil of kracht der uitverkorenen in henzelven. Maar ten aanzien van de onveranderlijkheid van het besluit Gods over hen en van zijn krachtige bewaring tegen de verleiding, volgens zijne beloften, die Hem niet kunne berouwen. Zie Joh. 10:28; Rom. 8:29,30; 1 Petr. 1:5.

Joh 10.28 Ro 8.29,30 1Pe 1.5

2 Corinthians 11:3

6) de slang Eva

Dat is, de Satan door de slang.

7) door hare arglistigheid bedrogen

Gr. in; dat is onder schijn van vriendschap en van hen tot meerdere eer en achting te willen brengen.

8) van de eenvoudigheid die

Dat is, oprechtheid; zonder oppronken van menselijke welsprekendheid of bijvoegen van menselijke wijsheid, waar deze valse apostelen hen allengskens mede zochten te verleiden, en van Christus af te leiden.

Galatians 1:6-7

12) Ik verwonder mij,

Deze verwondering is ook vergezelschapt geweest met een groot mishagen en droefenis.

13) zo haast

Dat is, in zo korten tijd, nadat gij het Evangelie van ons ontvangen hebt; of, nadat de verleiders u anders geleerd hebben. Daarmede bestraft hij hunne lichtvaardigheid.

14) [wijkende] van

Namelijk van God, die u door onze predikatie geroepen heeft, om u door de genade van Christus, en niet door de werken der wet, zalig te maken. Of, wijkende van Christus, die u geroepen heeft in de genade.

15) overgebracht wordt

Namelijk van degenen, die u verleiden; welken Hij de meeste schuld geeft, omdat hij hoop had hen wederom op den rechten weg te brengen; Gal. 5:10.

Ga 5.10

16) tot een ander Evangelie;

Dat is, tot een andere leer om zalig te worden, die de verleiders wel het Evangelie noemen, maar die het rechte Evangelie niet is, en verre verschilt van hetgeen wij u gepredikt hebben.

17) Daar er geen ander is;

Grieks hetwelk geen ander is; Namelijk dan hetgeen, of dan, hetgeen wij u gepredikt hebben. Zie Hand. 4:12.

Ac 4.12

18) maar er zijn sommigen,

Namelijk die uit de secte der Farize‰n zich tot den Christelijken godsdienst begeven hebbende, de wet en het Evangelie, en de rechtvaardigheid der werken met de rechtvaardigheid des geloofs zochten te vermengen. Zie Hand. 15:5.

Ac 15.5

19) verkeren.

Dat is, vervalsen, ijdel of teniet maken.

2 Peter 2:1-2

1) er zijn ook

Dat is, gelijk er onder Gods volk oprechte profeten zijn geweest, aan wier schriften wij ons moeten houden, 2 Petr. 1:19; zo zijn er ook valse geweest, die men mijden moest; Deut. 13:1.

2Pe 1.19 De 13.1

2) het volk geweest,

Namelijk Gods, of het Joodse volk.

3) onder u valse

Namelijk de christenen. Zodat de staat der gemeente dit aangaande niet gelukkiger zal zijn in het Nieuwe Testament dan ze geweest is in het Oude.

4) verderfelijke

Grieks ketterijen des verderfs, Hebr.

5) ketterijen bedektelijk

Van dit woord, zie de aantekeningen op Hand. 5:17. En uit het volgende blijkt, dat hij hier spreekt van ketterijen, die niet alleen het geloof, maar ook de leer des christelijken levens aangaan.

Ac 5.17

6) de leer des christelijken levens aangaan.

Of van bezijden, of, daarenboven; namelijk boven en tegen de gezonde leer.

7) invoeren zullen, ook

Namelijk in de gemeente of onder de christenen.

8) den Heere,

Grieks despoten; van welk woord zie Hand. 4:24; Jud.:4.

Ac 4.24

9) Die hen gekocht heeft,

Deze worden hier gezegd van den Heere gekocht te zijn, ten aanzien dat zijzich voor zodanigen uitgeven, en van anderen naar de liefde daarvoor gehouden zijn, zolang zij in de gemeenschap der Kerk waren. Zie dergelijke wijze van spreken Joh. 15:2; Openb. 22:19. Want Christus heeft door Zijn bloed waarlijk en inderdaad alleen Zijn gemeente gekocht; Hand. 20:28; Ef. 5:25. Dat is, alleen de ware gelovigen, die altijd bij Christus blijven, en Hem niet verloochenen. Zie 1 Joh. 2:19; Openb. 14:3,4.

Joh 15.2 Re 22.19 Ac 20.28 Eph 5.25 1Jo 2.19 Re 14.3,4

10) verloochende,

Namelijk metterdaad, en met hunne valse leer en kwaad leven, hoewel zij met den mond Hem zouden mogen belijden. Zie Tit. 1:16; Jud.:4.

Tit 1.16
11) hunne verderfenissen

Grieks apoleiais; dat is, verderfelijke leerlingen en verleidingen. Anderen lezen aselgeiais, dat is, hun ontuchtigheden of dartelheden.

12) de weg der waarheid

Dat is, de ware christelijke leer en godsdienst, die den weg tot de eeuwige zaligheid aanwijst. Zie van deze benaming Hand. 9:2, en Hand. 19:9, en Hand. 22:4.

Ac 9.2 19.9 22.4

13) gelasterd worden.

Namelijk zo van henzelf, met de waarheid tegen te spreken en beschuldigen; als door anderen, die uit hun kwade leer en ongoddelijk leven oorzaak zullen nemen, om de christelijke religie te lasteren.

Copyright information for DutKant