1 Samuel 4:12

15) zijn klederen waren gescheurd,

Tot een teken van droefenis, en dat hij kwade tijding bracht. Van deze manier van doen, zie de aantekening Gen. 37:29; Joz. 7:6, enz., en 2 Sam. 1:2,11.

Ge 37.29 Jos 7.6 2Sa 1.2,11

16) er was aarde op zijn hoofd.

Zie dergelijk exempel Joz. 7:6, en 2 Sam. 1:2.

Jos 7.6 2Sa 1.2

Job 2:12

31) weenden;

Hier en in Job 2:13 worden verhaald vijf tekenen van zeer grote droefheid, die deze vrienden van Job vertoonden, namelijk: I. hun geween; II. de verscheuring van hun kleed; III. de strooiing van het stof op hun hoofden; IV. het nederzitten op de aarde; V. hun stilzwijgen. Zie van gelijke treurige gebaren, Gen. 21:16, en Gen. 37:34; Joz. 7:6; 2 Sam. 12:16,17; Esth. 4:1,2,; Jes. 47:1; Klaagl. 2:10; Ezech. 27:30.

Job 2.13 Ge 21.16 37.34 Jos 7.6 2Sa 12.16,17 Es 4.1,2 Isa 47.1 La 2.10 Eze 27.30

32) mantel,

Zie boven, Job 1:20.

Job 1.20

33) naar den hemel.

Dat is, de aarde en het stof opwaarts werpende, hebben hun hoofden daarmede bestrooid.

Ezekiel 27:30-31

95) stof op hun hoofden

Zie 2 Sam. 1:2.

2Sa 1.2

96) werpen,

Hebreeuws, doen opkomen, opbrengen, opwerpen.

97) wentelen in de as.

Gelijk Jer. 6:26.

Jer 6.26
98) gans kaal maken,

Hebreeuws eigenlijk, kaalheid, of zich [met] kaalheid kaal maken. Zie Jer. 16:6.

Jer 16.6

99) zakken aangorden;

Zie Gen. 37:34.

Ge 37.34

100) bitterheid der ziel,

Dat is, bittere droefheid des harten.

Copyright information for DutKant