1 Samuel 7:1-2

1) Kirjath-jearim,

Zie van deze stad de aantekeningen op Richt. 18:12.

Jud 18.12

2) op den heuvel;

Anders, te Gibea.

3) heiligden zijn zoon Eleazar,

Dat is, wijdden, of verordineerden hem tot een heiligen dienst.

4) klaagde den HEERE achterna.

Anders, zuchtten tot den Heere; te weten, toen zij door de Filistijnen hard verdrukt werden. Zie onder, 1 Sam. 7:3.

1Sa 7.3

1 Samuel 21:1

1) Nob,

Dit was een priesterlijke stad, niet ver van Anathoth, in den stam Benjamins, 1 Kon. 2:26, Neh. 11:32, waar te dezer tijd de ark des verbonds was. Hierdoor is het geschied, dat daar zoveel priesters bij elkander waren, gelijk verhaald wordt, 1 Sam. 22:18.

1Ki 2.26 Ne 11.32 1Sa 22.18

2) kwam bevende David tegemoet,

Hebreeuws, beefde David tegemoet. Vergelijk boven, 1 Sam. 13:7, en 1 Sam. 16:4.

1Sa 13.7 16.4

3) alleen,

Matth. 12:3,4, wordt vermeld van David en die met hem waren, van welken hier gezegd wordt dat David hun een zekere plaats te kennen gegeven had, alzo dat het schijnt, dat David alleen tot den priester gekomen is.

Mt 12.3,4

2 Samuel 6:3-4

9) voerden de ark Gods op een nieuwen wagen,

Vergeten hebbende, of niet denkende aan het bevel des HEEREN, die geboden had dat de priesters de ark zouden dragen, Num. 4:15, en Num. 7:9. Het schijnt dat zij hierin het exempel der Filistijnen hebben nagevolgd. Zie 1 Sam. 6:7,8, enz.

Nu 4.15 7.9 1Sa 6.7,8

10) haalden ze uit het huis van Abinadab,

Hebreeuws, hieven haar, namen haar op.

11) op een heuvel is;

Op een hoogte, die bij of in Kiriath-Jearim was. Hebreeuws, Gibea. Zie 1 Sam. 7:1.

1Sa 7.1

12) Ahio,

Hebreeuws, Achio.

13) voor de ark henen.

Om de runderen, die den wagen trokken, te leiden. Zie 2 Sam. 6:6. Anderen nemen de voorgaande woorden aldus: Als zij nu haar [te weten, de ark] wegvoerden uit het huis van Abinadab, dat op den heuvel was met de ark Gods. Sommigen verstaan het woordje hem van Uza, dat zij hem genomen hebben om nevens de ark te gaan.

2Sa 6.6

1 Kings 3:4

9) Gibeon,

Een Levietische stad, gelegen in den stam Benjamins, Joz. 9:3, en Joz. 18:25, en Joz. 21:17, alwaar de tent der samenkomst was, met het altaar, dat Bezale‰l in de woestijn gemaakt had, 2 Kron. 1:3,5, om welke oorzaak men aldaar enige hoogte gemaakt had, op welke men offerde. Alzo hadden zij ook een hoogte te Jeruzalem, waar de ark des Heeren was, onder 1 Kon. 3:15; 2 Kron. 1:4.

Jos 9.3 18.25 21.17 2Ch 1.3,5 1Ki 3.15 2Ch 1.4

10) groot was;

Dat is van grote achting en zeer vermaard, omdat aldaar de tent der samenkomst was en het brandofferaltaar.

1 Chronicles 16:39

62) te Gibeon is;

Hier was de tabernakel gevoerd en opgericht, nadat Saul de priesters te Nob gedood had, 1 Sam. 22:19. Zie ook 1 Kron. 21:29; 2 Kron. 1:3.

1Sa 22.19 1Ch 21.29 2Ch 1.3

Psalms 46:4

9) hare

Te weten, der zee‰n.

10) beroerd

Dat is, troebel worden, [waarop het Hebr. woord ziet] gelijk in grote stormen pleegt te geschieden. Zie van het Hebr. woord Job 16:16.

Job 16.16

11) derzelver

Dat is, de opzwelling der zee. Men kan het ook op God duiden, aldus: vermits zijne hoogheid, of, verheffing; gelijk Deut. 33:26. Zie aldaar de aantekening.

De 33.26

12) Sela

Zie Ps. 3:3.

Ps 3.2

Psalms 84:1

1) den opperzangmeester,

1) gittith:

1) voor de kinderen

Zie Ps. 42:1, de aantekening van opperzangmeester, en Ps. 8:1, van gittith. Van de psalmen voor de kinderen van Korach, zie Ps. 47:1.

Ps 42.1 8.1 47.1

2) uwe woningen,

Of, uw tabernakel, in welke uw dienst gepleegt wordt, welke de psalmist woningen noemt in het getal van velen, omdat de tabernakel verscheidene afdelingen of kwartieren had; zie Ps. 43:3.

Ps 43.3
Copyright information for DutKant