2 Chronicles 11

1) nu Rehabeam

Zie de bredere verklaring van 1 Kron. 11, 1 Kon. 12:21, enz.

1Ki 12.21

2) huis van Juda

Dat is, den stam van Juda. Zie 1 Kon. 15:27.

1Ki 15.27

3) Benjamin,

Versta, het deel van dezen stam, hetwelk den stam van Juda volgde.

4) geoefend

Of, bedreven in den oorlog. Hebreeuws, doende krijg, of oorlog.

5) den man Gods,

Dat is, profeet; zie Richt. 13:6.

Jud 13.6
6) in Juda en Benjamin,

Dat is, die in Juda en Benjamin woonden en Rehabeams onderzaten waren, genaamd 1 Kon. 12:23 het overige des volks.

1Ki 12.23
7) uw broederen;

Namelijk, de kinderen Isra‰ls; welke verklaring uitgedrukt is 1 Kon. 12:24. Broederen worden genaamd, die van ‚‚n natie en volk zijn, Exod. 2:11; Lev. 10:6; Deut. 15:12; Rom. 9:3.

1Ki 12.24 Ex 2.11 Le 10.6 De 15.12 Ro 9.3

8) van Mij geschied.

Zie 1 Kon. 12:15.

1Ki 12.15
9) Jeruzalem;

De hoofdstad zijns koninkrijks.

10) bouwde

Versta dit meest van de versterking dezer steden, die tevoren gebouwd waren; alzo onder, 2 Kron. 14:6, en 2 Kron. 16:1,5.

2Ch 14.6 16.1,5

11) Juda.

Dat is, in dat deel des lands, dat nog met hem hield en onder zijn gebied stond, als voornamelijk de stam van Juda; daaronder dat ook kwam een deel van Simeon en van Benjamin.

12) Bethlehem,

Gelegen in den stam van Juda, en daarom genaamd Bethlehem-Juda, Joz. 19:15; zie Gen. 35:19, waar dit Bethlehem in Juda ook genaamd wordt Efrata.

Jos 19.15 Ge 35.19

13) Etham,

Een stad in Simeon, omtrent de westpale van den stam van Juda, 1 Kron. 4:31,32.

1Ch 4.31,32

14) Thekoa,

Deze stad en de drie volgende zijn in Juda gelegen. Zie van deze vier Joz. 12:15, en Joz. 15:35,58; 2 Sam. 14:2; 1 Kron. 2:24,25.

Jos 12.15 15.35,58 2Sa 14.2 1Ch 2.24,25
15) Gath,

Zie van deze stad 1 Kon. 2:39.

1Ki 2.39

16) Maresa,

Deze stad en de vier volgende waren in Juda gelegen. Zie van dezelve Joz. 10:10, en Joz. 15:24; 2 Kon. 14:19; 1 Kron. 2:42, en 1 Kron. 4:21; Jer. 34:7.

Jos 10.10 15.24 2Ki 14.19 1Ch 2.42 4.21 Jer 34.7
17) Zora,

Men leest van een Zora in den stam van Juda, Joz. 15:33, en van een ander in Dan, Joz. 19:41.

Jos 15.33 19.41

18) Ajalon,

Daar waren ook meer steden van dezen naam; maar versta hier een Ajalon in Benjamin; en onder het rijk van Juda sorterende. Vergelijk Joz. 19:42; 1 Kron. 8:13.

Jos 19.42 1Ch 8.13

19) Hebron;

Zie Gen. 23:2.

Ge 23.2
20) oversten daarin,

Versta, gouverneurs en bevelhebbers, welken hij de bewaring van die steden en des lands, daaronder en daaromtrent gelegen, tegen allen vijandelijken inval heeft bevolen. Hiertoe heeft zijn zonen verkoren. Zie onder, 2 Kron. 11:23.

2Ch 11.23
21) elke stad

Hebreeuws, alle stad en stad. Zie Gen. 7:2.

Ge 7.2

22) rondassen

Versta, allerlei wapentuig, zowel tot beschadiging van zijn vijand, als tot zijn eigen bescherming dienende.

23) die in het ganse Isra‰l waren,

Dat is, die door het ganse gebied en het koninkrijk van Jerobeam met hun woningen verspreid waren.

24) priesterdom

Vergelijk 1 Kon. 12:27, enz.

1Ki 12.27
25) hoogte,

Te weten, die hij den afgoden ter ere en ten dienste had laten oprichten, 1 Kon. 12:31; van de hoogten, zie Lev. 26:30.

1Ki 12.31 Le 26.30

26) duivelen,

Zie Lev. 17:7.

Le 17.7

27) kalveren,

Zie 1 Kon. 12:28,29, en de aantekening.

1Ki 12.28,29
28) die kwamen

Namelijk Levieten; van wie in 2 Kron. 11:14 gesproken is.

2Ch 11.14

29) zoeken,

Dat is, recht te leren kennen, zuiverlijk te dienen, vuriglijk aan te roepen, trouwelijk te gehoorzamen, en in al dezen gestadiglijk te volharden, om hierna in eeuwigheid met Hem te leven. Alzo onder, 2 Kron. 15:2,12,15; Ps. 69:33; Jer. 50:4; Amos 5:4.

2Ch 15.2,12,15 Ps 69.32 Jer 50.4 Am 5.4
30) drie jaren

Daarna verlieten zij den Heere. Zie onder, 2 Kron. 12:1.

2Ch 12.1

31) wandelden

Zie 1 Kon. 15:26.

1Ki 15.26

32) Salomo.

Salomo wordt alhier de lof der godvruchtigheid toegeschreven, ten aanzien van de eerste jaren zijner regering, of ook ten aanzien van het einde, omdat men houdt dat hij zich v¢¢r zijn dood van zijn zonden en ijdelheden bekeerd heeft, en tot bewijs daarvan het boek, genaamd Ecclesiastes, of de Prediker, in zijn ouderdom schijnt geschreven te hebben. Overweeg inzonderheid 2 Kron. 36:22,23.

2Ch 36.22,23
33) benevens

Van dit woord zie 1 Kon. 11:1.

1Ki 11.1

34) Eliab,

Ook genaamd Elihu; 1 Kron. 27:18.

1Ch 27.18
35) Maacha,

Ook genaamd Michaja; onder, 2 Kron. 13:2.

2Ch 13.2

36) Absalom;

Versta, niet den zoon des konings Davids, want die was zonder kinderen na te laten gestorven, maar een van Gibea, anders Uri‰l genaamd; onder, 2 Kron. 13:2.

2Ch 13.2
37) bijwijven;

Zie Gen. 22:24.

Ge 22.24
38) tot een hoofd,

Waarin hij zondigde tegen de wet, Deut. 21:15,16. Indien Abia de eerstgeborene niet was, gelijk hij uit 2 Kron. 11:19 niet schijnt geweest te zijn; ten ware, dat hij om dit te doen een speciaal bevel door enigen profeet van God gehad had, waarvan niet geschreven staat.

De 21.15,16 2Ch 11.19
39) hij handelde

Hebreeuws, hij verstond en verspreidde, enz.; te weten, vrezende voor verderen afval.

40) denwelken

Te weten, zijn zoon, om het volk niet te belasten.

41) begeerde

Versta, dat hij vele vrouwen van derzelver ouders voor zijn zonen heeft verzocht, of dat hij voor zichzelven tot veelheid der vrouwen genegen was.

Copyright information for DutKant