2 Chronicles 24:13

33) betering

Hebreeuws, gezondheid. De zin is dat het werk van het gebouw door de naarstige zorg der opzieners tot een goeden stand en vorm geraakte. Het Hebreeuwse woord is zo ook genomen 1 Kon. 18:30; Neh. 4:7.

1Ki 18.30 Ne 4.7

34) gestaltenis,

Het Hebreeuwse woord betekent hier een welgeschikten vorm, of rechtmatig maaksel, hebbende zijn proportie, gestalte en maat naar behoren.

Nehemiah 4:7

18) Ammonieten,

Zie 2 Kron. 20:1.

2Ch 20.1

19) verbetering

Hebreeuws, gezondheid, heling, genezing, pleistering, pleister. Alzo 2 Kron. 24:13. Vergelijk ook Jer. 8:22.

2Ch 24.13 Jer 8.22

20) toenam,

Hebreeuws, opklom, opkwam, opging; gelijk men van de gezondheid zou mogen zeggen dat zij opkomt, klimt, of opgaat, wanneer zij toeneemt en de mens meer en meer betert; idem, van een pleister, dat die op gedaan, of op gelegd wordt, en dat er een roof, of litteken op de wonde komt.

Jeremiah 30:13

22) die uw zaak oordeelt,

Dat is, die de zaak van uw gezwel zich aantrekt en onderzoekt of en hoe gij in deze ellende te helpen zijt.

23) gezwel;

Of, de wonde. In deze betekenis wordt het Hebreeuwse woord ook gebruikt Hos. 5:13; Obad.:7, en wordt nergens meer in de Heilige Schriftuur gevonden. Anders: tot verbinding, of uitdrukking, dat is, dat uwe wonden verbonden, uitgedrukt, gezuiverd en geheeld mochten worden.

Ho 5.13

24) heelpleisters.

Hebreeuws, helingen, of genezingen der opklimming, of opkoming, opgang; dat is, men legt geen pleisters op uwe wonden, dat de gezondheid zou mogen opkomen, opklimmen; dat is, toenemen, of dat er littekens mochten opkomen. Vergelijk Neh. 4:7, en onder Jer. 30:17. Anders: opkomingen van genezingen, door omzetting van de woorden, gelijk in het Hebreeuws somtijds geschiedt.

Ne 4.7 Jer 30.17

Jeremiah 30:17

29) gezondheid doen rijzen,

Of, een pleister opleggen. Vergelijk boven Jer. 30:13, en Jer. 8:22, en onder Jer. 33:6; idem Jer. 46:11.

Jer 30.13 8.22 33.6 46.11

30) plagen genezen,

Of, wonden.

31) Sion,

Spottenderwijze, alsof zij zeiden: dat is nu die Zion, de kerk Gods, waarvan zij altijd zo veel en roemend gesproken, en zo groot gevoel gehad hebben; maar ziet nu eens, enz.

32) niemand vraagt naar haar.

Of, zij heeft geen navrager; dat is, niemand bekommert zich met haar.

Copyright information for DutKant