2 Chronicles 29

1) werd koning,

Anders, Hizkia; onder, 2 Kron. 29:18,27.

2Ch 29.18,27

2) vijf en twintig jaren

Hebreeuws, een zoon van vijf en twintig jaar.

3) in de eerste maand,

Ja op den eersten dag dezer eerste maand, gelijk te zien is onder, 2 Kron. 29:17.

2Ch 29.17

4) deuren

Te weten, die zijn vader Achaz toegesloten had, opdat men den Heere in zijn tempel niet dienen zou. Zie boven, 2 Kron. 28:24, en onder, 2 Kron. 29:7, en vergelijk 2 Kon. 16:15, enz.

2Ch 28.24 29.7 2Ki 16.15

5) beterde ze.

Te weten, de deuren. Anders, versterkte hen; namelijk, de priesters, te weten in hun ambt.

6) Ooststraat.

Versta, het plein, hetwelk was aan het oosteinde des tempels, voor aan de poort van het voorhof des volks, welke poort de voornaamste was.

7) heiligt nu uzelven,

Dat is, reinig u van alle besmettingen, welke zijn tegen de wet der zeden en der ceremoni‰n, en dat naar het bevel en voorschrift, dat u de Heere in zijne wet gegeven heeft. Vergelijk Gen. 35:2; idem Exod. 19:10, en de aantekening.

Ge 35.2 Ex 19.10

8) heiligt het huis

Dat is, reinigt. Alzo onder, 2 Kron. 29:17,19.

2Ch 29.17,19

9) onreinigheid

Hebreeuws, afzondering. Zo wordt de onreinheid genaamd, omdat zij moet afgezonderd en weggedaan worden. Insgelijks wordt de tijd van de onreinheid ener kraamvrouw geheten een tijd der afzondering, omdat zij gedurende denzelven moest afgezonderd zijn van het gezelschap der mensen. Zie Lev. 12:2. Versta hier, door de onreinheid, al wat den tempel door de afgodendienaren en den afgodendienst verontreinigd had.

Le 12.2

10) heiligdom.

Versta, het heilige; dat is, het voorste deel des tempels, onder, 2 Kron. 29:16, of ook het voorhof der priesters, hetwelk mede een heiligdom genaamd wordt. Zie onder, 2 Kron. 29:7, en de aantekening.

2Ch 29.16,7
11) onze vaders

Namelijk, mijn vader Achaz en uw vaderen, die zijn afgoderij nagevolgd hebben.

12) hebben den nek

Dat is, zij hebben den rug getoond, weigerende den Heere gehoor te geven en naar zijn wet te dienen.

13) toegekeerd.

Of, geboden. Hebreeuws, gegeven.

14) het heiligdom

Versta, het voorhof der priesters, waarin het brandofferaltaar stond, 1 Kon. 8:64, en dat een heilige plaats genoemd wordt, Lev. 6:16, en Lev. 10:13, en Lev. 14:13, en het heiligdom, gelijk 2 Kron. 29:7 en Num. 28:7, en onder, 2 Kron. 35:5, omdat het Gode geheiligd was.

1Ki 8.64 Le 6.16 10.13 14.13 2Ch 29.7 Nu 28.7 2Ch 35.5
15) beroering,

Of, verstrooiing; zie Deut. 28:25.

De 28.25

16) aanfluiting,

Zie 1 Kon. 9:8.

1Ki 9.8
17) door het zwaard

Dat is, door oorlog omgekomen; zie Lev. 26:7.

Le 26.7

18) zijn daarom

Zie boven, 2 Kron. 28:5,8.

2Ch 28.5,8
19) is het in mijn hart

Dat is, ik ben van zin en heb voorgenomen. Zie 1 Kon. 8:17.

1Ki 8.17
20) Mijn zonen,

Hij noemt de priesters en Levieten zonen, niet om zijn groten ouderdom, [want hij was maar tot de vijf en twintig jaren gekomen, boven, 2 Kron. 29:1], maar omdat hij hen als zijn zonen beminde.

2Ch 29.1

21) weest

Of, houdt u niet stil, nalatig gerust. Anders, dwaalt nu niet; te weten, dat gij u niet zoudt kwijten in het ambt, waartoe God u verkoren en geroepen heeft.

22) nu niet traag;

Te weten, gelijk tevoren, als gij den rechten en zuiveren godsdienst nagelaten hebt.

23) voor Zijn aangezicht

Zie Deut. 10:8.

De 10.8
24) Elizafan,

Deze was ten tijde van Mozes een overste geweest in het geslacht der Kahathieten; Num. 3:30.

Nu 3.30

25) Asaf,

Zie van Asaf, Heman en Jeduthun, en van hun kinderen, 1 Kron. 25:1,2, enz., en onder, 2 Kron. 35:15, en de aantekening.

1Ch 25.1,2 2Ch 35.15
26) heiligden zich,

Zie boven, 2 Kron. 29:5.

2Ch 29.5

27) door de woorden

Dat is, welk gebod de koning gegeven had, geroerd zijnde door de woorden des Heeren wet, die zulks medebrachten, waarmede hij zijn doen bevestigde.

28) priesteren

Want dezen alleen was het geoorloofd te gaan in het heilige, en niet den Levieten.

29) voorhof

Versta, het voorhof der priesters, waar het brandofferaltaar stond.

30) tempel des HEEREN

Dat is, in het heilige, en ook, naar eniger gevoelen, in het allerheiligste.

31) Kidron.

Zie 1 Kon. 2:37.

1Ki 2.37
32) te heiligen

Dat is, het huis des Heeren te reinigen.

33) eersten

Hebreeuws, enen. Zie Gen. 1:5.

Ge 1.5

34) eerste maand,

Versta, de eerste maand van het eerste jaar der regering van den koning Hizkia, gelijk boven, 2 Kron. 29:3. Anderen verstaan dit van de eerste maand des jaars genaamd Nisan.

2Ch 29.3
35) de tafel

Versta, de heilige met goud overtrokken tafel, staande in het heilige, waarop de toonbroden telken sabbatdag moesten toegericht, dat is in orde voorgesteld en gelegd zijn, Exod. 25:30; Lev. 24:5,6, enz., welk werk wordt genaamd de toerichting des gedurigen [broods]; boven, 2 Kron. 2:4.

Ex 25.30 Le 24.5,6 2Ch 2.4
36) bereid en geheiligd;

Te weten, tot zijn wettelijk gebruik, waartoe zij verordend waren.

37) de oversten der stad,

Versta, den magistraat, raad en officieren der stad, die ook de oudsten der stad genaamd worden. Zie 1 Kon. 21:8, en de aantekening.

1Ki 21.8
38) zeven varren,

Hier worden genoemd alle soorten van reine viervoetige dieren, die tot de offeranden geschikt waren, en die geofferd werden: I. voor het koninkrijk, dat is, voor den koning, zijn raadsheren en officieren; II. voor het heiligdom, dat is, voor de zonde en onreinheden, die in den tempel door afgoderij, valsen godsdienst, geweld en anderszins begaan waren; III. voor Juda, dat is, voor de zonden der ganse gemeente.

*2Ch. 29:23.

2Ch 29.23

39) legden hun handen

Namelijk, de koning en de gemeente, of degenen, die in naam der gemeente daar verschenen. Zij verklaarden nu met deze ceremonie dat zij hun zonden bekenden en God baden om vergiffenis, uit kracht der offerande, die eenmaal door den Messias geschieden zou en door deze afgebeeld was. Zie Lev. 1:4, en Lev. 4:15,24, en Lev. 8:18; idem de aantekening Lev. 1:4.

Le 1.4 4.15,24 8.18 1.4
40) ontzondigden

Te weten, het koninkrijk, het heiligdom en de gemeente, als boven, 2 Kron. 29:21; dat is, gans Isra‰l, bestaande uit den koning, zijn hofgezin en zijn officieren; uit de kerkelijke personen, en uit alle andere inwoners des lands en burgers der steden.

2Ch 29.21

41) Isra‰l;

Zie boven, 2 Kron. 21:2.

2Ch 21.2

42) bevolen.

Hebreeuws, gezegd. Alzo onder, 2 Kron. 29:27; Job 9:7.

2Ch 29.27 Job 9.7
43) ziener des konings,

Dat is, van den profeet. Zie 1 Sam. 9:9, en boven, 2 Kron. 9:29.

1Sa 9.9 2Ch 9.29
44) instrumenten

Versta, muziekinstrumenten.

45) David,

Dat is, gelijk David, door den Geest des Heeren geleerd en geleid zijnde, had voorgeschreven en laten maken.

46) de trompetten

Achtervolgens het bevel des Heeren, waarvan wij lezen Num. 10:10.

Nu 10.10

47) met de instrumenten

Hebreeuws, door de handen der instrumenten Davids. Anders, naar de handen; dat is, naar de instelling, die David door Gods bevel verordend had. Zie boven, 2 Kron. 23:12, en hier, 2 Kron. 29:25.

2Ch 23.12 29.25
48) boog zich neder,

Te weten, tot een teken van eerbieding, smeking en dankzegging tot God. Vergelijk boven, 2 Kron. 20:18, en hier 2 Kron. 29:29,30.

2Ch 20.18 29.29,30
49) offeren,

Te weten, het brandoffer, gemeld in 2 Kron. 29:27,28.

2Ch 29.27,28

50) gevonden waren,

Of, voorhanden waren, gelijk Gen. 19:15.

Ge 19.15
51) antwoordde

Dat is, begon, of ving aan wederom te spreken. Zie Richt. 18:14.

Jud 18.14

52) uw handen

Dat is, uw dienst geheiligd. Zie van deze manier van spreken Lev. 7:37, op het woord vuloffers.

Le 7.37

53) slachtofferen

Versta, allerlei offer van geslachte beesten; Exod. 12:27; Lev. 3:6; Deut. 32:38.

Ex 12.27 Le 3.6 De 32.38

54) lofofferen

Door welke men Gods weldaden bekende en Hem daarover loofde en dankte. Hoedanige waren enige geloften, vrijwillige offers en spijsoffers. Zie van deze lofoffers Lev. 7:12.

Le 7.12

55) brandofferen.

Zie van deze Gen. 8:20.

Ge 8.20
56) Nog waren

Dat is, boven de voorgaande beesten den Heere toegeheiligd, zijn deze nog daarbij te voegen.

57) schapen.

Of, klein vee; dat is, schapen en geiten. Zie Gen. 12:16.

Ge 12.16
58) te weinig,

Te weten, om al die offeranden te bereiden, dat is, te slachten, de huid af te trekken, in stukken te delen. Hetwelk eigenlijk was het werk der priesters, Lev. 1:5,6, hoewel daarin gebruikt mocht worden de dienst der Levieten, die den priesters tot hulp bijgevoegd waren.

Le 1.5,6

59) hielpen

Hebreeuws, sterkten.

60) geheiligd hadden;

Zie boven, 2 Kron. 29:5.

2Ch 29.5

61) rechter van hart,

Zie Ps. 7:11.

Ps 7.10
62) dankofferen,

Zie Lev. 3:1.

Le 3.1

63) drankofferen,

Zie Gen. 35:14; Lev. 23:13.

Ge 35.14 Le 23.13

64) voor de brandofferen;

Anders, der brandoffers, of tot of met de brandoffers; dat is, welke drankoffers bij de brandoffers gevoegd werden en daartoe behoorden. Vergelijk Num. 28:7.

Nu 28.7
65) hetgeen God

Versta, de goede genegenheid, die God in het hart des volks gegeven had, waardoor het gans gewillig en genegen was tot het werk dezer reformatie, zodat het zeer spoediglijk, naar wens, ja buiten alle verwachting voortging. Anders, omdat God het volk voorbereid had.

66) haastelijk.

Te weten, met het eerste begin van Hizkia's regering, en zonder enigen tegenstand des volks; ja met deszelfs grote genegenheid daartoe, zijnde nochtans kort tevoren onder de regering van Achaz gans zeer tot de afgoderij vervallen en van den zuiveren godsdienst afgekeerd.

Copyright information for DutKant