2 Corinthians 12

1) niet oorbaar;

Of, voegt mij niet wel; namelijk omdat het roemen een schijn heeft van eigendunkendheid. Versta dan dit, tenware ik tot handhaving mijns apostelschaps daartoe gedwongen worde. Zie hier 2 Cor. 12:11,12.

2Co 12.11,12

2) des Heeren.

Dat is, die mij de Heere gedaan of vertoond heeft.

3) in Christus,

Dat is, die in Christus is, of een Christen. Alzo spreekt hij van zichzelven in den derden persoon, tot een teken van nederigheid, alsof het ene zaak ware, die buiten hem ware. Anderen nemen dit woord in Christus, voor bij Christus, voor een vorm van eed, gelijk Rom. 9:1, en hierna 2 Cor. 12:19.

Ro 9.1 2Co 12.19

4) (of het [geschied zij]

Dat is, of het alleen door een vertrekking van zinnen mij is vertoond in mijn geest; of dat mijn geest voor een tijd uit mijn lichaam in den hemel is opgebracht, om zulks te zien en te horen, weet ik niet. Anderen nemen het alzo: Of ik met lichaam en ziel in den hemel ben opgeheven, of met de ziel alleen, dat weet ik niet.

5) tot in den derden hemel;

Dat is, in de woonplaats der engelen en heiligen zielen, die hij 2 Cor. 12:4 het paradijs noemt, bij gelijkenis genomen van het aardse paradijs. Zie Luk. 23:43; Openb. 2:7. De oorzaak waarom dit de derde hemel genaamd wordt, is omdat de lucht de eerste hemel gerekend wordt, de zichtbare hemelen, waar de sterren in zijn, de tweede, en de hemel boven al de hemelen de derde. Zie 1 Kon. 8:27.

2Co 12.4 Lu 23.43 Re 2.7 1Ki 8.27
6) paradijs en gehoord

Zie 2 Cor. 12:2.

2Co 12.2

7) niet is geoorloofd te spreken.

Of, niet kan uitspreken; namelijk omdat zij het begrip des mensen in dit leven teboven gaan; of, omdat God zulks niet heeft gewild, alzo deze dingen Paulus alleen gediend hebben om hem te sterken tegen al de zwarigheden, die hem in zijn dienst bejegenden. Anders heeft Paulus den gansen raad Gods van de zaligheid der mensen aan de gemeenten geopenbaard. Zie Hand. 20:27.

Ac 20.27
8) in mijne zwakheden.

Dat is, in mijne zwarigheden en verdrukkingen, die over mij gekomen zijn, gelijk hiervoor, 2 Cor. 11:23, enz. en hierna 2 Cor. 12:9 verklaard wordt.

2Co 11.23 12.9
9) een scherpe doorn in het vlees,

Gr. scolops; welk woord betekent een scherpen paal, of stekeligen splinter, of doornachtig hout, dat iemand in de benen, of in het vlees steekt, wanneer men door de boomgaarden of bosschajen gaat. Het betekent ook somtijds een voetangel, die den paarden of mensen in hun gang wordt voorgeworpen, om hen te verhinderen of te vertragen. Beide betekenissen passen wel op Paulus' rede. Zie Num. 33:55; Ezech. 28:24.

Nu 33.55 Eze 28.24

10) engel des satans

Of, een engelsatan, die namelijk een instrument is geweest, dat hem deze kwelling tot zijne vernedering aangedaan heeft, gelijk in het voorbeeld van Job te zien is.

11) met vuisten slaan zou,

Of, kinnebakslagen geven zou, dat is versmaadheid en kwelling aandoen. Wat dit nu voor ene kwelling geweest is, drukt de apostel niet uit. Sommigen menen dat het de vervolgingen en verdrukkingen zelf zijn geweest; anderen enige pijnen en benauwdheden des lichaams, die hem somwijlen aankwamen; anderen dat het zijn geweest kwellingen en aanvechtingen der ziel. Doch alles is onzeker; dit blijkt alleen uit 2 Cor. 12:9,10, dat het enige bijzondere zwakheden geweest zijn der ziel of des lichaams.

2Co 12.9,10
12) driemaal gebeden,

Dat is, meermalen.

13) Mijne genade is u

Namelijk waardoor ik u tegen deze zwakheden alzo sterk, dat gij die overwint. Zie 1 Cor. 10:13.

1Co 10.13

14) volbracht.

Dat is, ten einde gebracht, of bewezen volmaakt te zijn, gelijk Jak. 2:22.

Jas 2.22

15) wone.

Of, over u wone. Het Griekse woord betekent iets bewonen, of overschaduwen als een loofhut of tabernakel.

16) als ik zwak ben dan

Namelijk in mijzelven door al zulke benauwdheden en kwellingen.

17) machtig.

Namelijk door God, die mij in het midden derzelve sterkt en troost.

18) minder geweest,

Namelijk door de genade Gods, die mij geleid en bijgestaan heeft; 1 Cor. 15:10.

1Co 15.10

19) niets ben.

Namelijk van mijzelven; 1 Cor. 3:7.

1Co 3.7
20) merktekenen van ene

Namelijk waaraan een recht apostel van Christus wordt gekend.

21) betoond in alle

Gr. uitgewrocht.

22) met tekenen, en

Gr. in.

23) de andere gemeenten,

Namelijk die van andere apostelen zijn geplant en gesticht, met welken hij zichzelven hier vergelijkt.

24) niet lastig ben

Namelijk van onderhoud van u te nemen voor mij en degenen, die met mij waren.

25) Vergeeft mij dit ongelijk.

Een scherpe berisping door een wijze van spreken, waarvan zie 2 Cor. 11:19. Of, deze ongerechtigheid.

2Co 11.19
26) ten derden male

Zie hiervan 2 Cor. 13:1.

2Co 13.1

27) niet het uwe, maar

Dat is, niet uwe goederen, maar uwe zaligheid.

28) de kosten doen, en

Namelijk om mij en de mijnen onder u te onderhouden.

29) voor uwe zielen te

Dat is, voor de zaligheid uwer zielen ook mijn leven in gevaar geven.

30) alzo ik listig was,

Dit is een lastering der valse apostelen, wier woorden hij verhaalt en daarna wederlegt.

31) gevangen.

Of, ingenomen; dat is, alzo met een zoeten toon tot mij gebracht, om daarna mijn voordeel met u te doen.

32) van u mijn voordeel

Of, u iets afgedrongen, door gierigheid iets afgeperst, gelijk het Griekse woord medebrengt, alzo ook in 2 Cor. 12:18.

2Co 12.18
33) in denzelfden Geest

Dat is, zijn wij niet door denzelfden Geest Gods in onzen handel en wandel onder u geleid geweest?

34) verontschuldigen?

Namelijk om onze zaken alleen bij u schoon te maken en niet veel meer om uwentwil, om u in de aangenomene waarheid te bevestigen.

35) in Christus; en dit

Zie hiervoor de aantekingen 2 Cor. 12:2.

2Co 12.2
36) zodanigen als ik wil,

Dat is, velen onder u in dezelfde gebreken zorgeloos voortgaande, gelijk in het einde van dit vers 2 Cor. 12:20 verklaard wordt.

2Co 12.2,20

37) als gij niet wilt;

Dat is, scherper in het oefenen der kerkelijk straf, dan gij tot nog toe ervaren hebt.

38) beroerten.

Of, oproer, ontroeringen.

39) mij niet vernedere bij u,

Dit zegt de apostel, omdat er niets was, dat hem verhoogde en verblijdde, dan dat zijn arbeid zijn behoorlijke vruchten onder hen had; en dat hem niets meer vernederde en bedroefde, dan wanneer door zonden en ergernissen zijn arbeid afbreuk scheen te lijden. Zie 1 Thess. 2:19,20.

1Th 2.19,20

40) tevoren gezondigd

Namelijk waarvan hij in den voorgaanden brief had geschreven.

41) ontuchtigheid, die

of, geilheid, dartelheid, wulpsheid.

Copyright information for DutKant