2 Kings 16

1) het zeventiende jaar

Hebreeuws, in het jaar des zeventienden jaars. Zie Gen. 5:5, en de aantekening daarop.

Ge 5.5
2) door het vuur gaan,

Wat dit is, zie Lev. 18:21, en vergelijk 2 Kron. 28:3, en zie aldaar de aantekening.

Le 18.21 2Ch 28.3
3) hoogten

Zie Lev. 26:30.

Le 26.30

4) heuvelen,

Zie van dit afgodisch gebruik Deut. 12:2, en vergelijk onder, 2 Kon. 17:10; 2 Kron. 28:4; Jer. 2:20; Hos. 4:13.

De 12.2 2Ki 17.10 2Ch 28.4 Jer 2.20 Ho 4.13
5) maar zij vermochten niet

Zij zijn verhinderd geweest door God, die niet alleen lang tevoren beloofd had Jeruzalem te beschermen, 1 Kon. 11:36; 2 Kron. 17:16, maar ook in dezen tegenwoordigen tijd; Jes. 7:4, enz.

1Ki 11.36 2Ch 17.16 Isa 7.4
6) Elath

Deze stad had Azaria, de grootvader van Achaz, tevoren gewonnen en onder het gebied van het koninkrijk Juda gebracht, 2 Kon. 14:22. Zie van dezelve 1 Kon. 9:26.

2Ki 14.22 1Ki 9.26

7) uit Elath;

Dat is, uit het gehele landsressort van Elath.

8) Syriers

Anders, Edomieten.

9) Tiglath-pilezer,

Zie boven, 2 Kon. 15:29.

2Ki 15.29

10) Ik ben uw knecht

Anders, laat mij uw knecht en zoon zijn; dat is, laat mij uw onderzaat wezen, dat ik mij onder uw bescherming moge verlaten; in welk geval ik u beloof vrees, als een knecht, en gehoorzaamheid, als een zoon.

11) voerde hen

Te weten, Damaskus; dat is, de inwoners der stad Damaskus voerde hij, enz.

12) Kir,

Versta hier, een landschap in Medi‰, waarheen deze Syri‰rs zijn vervoerd geweest, gelijk Amos voorzegd had, Amos 1:5. En onderscheid dit Kir van een ander, hetwelk genaamd wordt het Kir der Moabieten; Jes. 15:1.

Am 1.5 Isa 15.1
13) tegemoet,

Te weten, om hem te danken voor de bewezen hulp, geluk te wensen over zijn verkregen victorie en te verzoeken voor het toekomende zijn goede toegenegenheid, en namelijk zijn bijstand tegen de Filistijnen, om weder te veroveren wat zij hem afgenomen hadden. Zie 2 Kron. 28:18.

2Ch 28.18

14) een altaar,

Op hetwelk de Syri‰rs in Damaskus hunnen afgoden offeranden offerden.

15) offerde daarop.

Hij is niet tevreden met zijn koninklijke majesteit, maar trekt zich ook aan het priesterlijk ambt, niet vrezende de straf, die zijn grootvader Uzzia dieshalve overkomen was; 2 Kron. 26:19.

2Ch 26.19
16) zijner dankofferen

Hebreeuws, die zijne waren, of, die hij had.

17) dat altaar.

Dat hij naar het fatsoen des Syrischen altaars had laten maken, boven, 2 Kon. 16:10.

2Ki 16.10
18) koperen altaar,

Versta, het branfofferaltaar, hetwelk Salomo had laten maken, 2 Kron. 4:1.

2Ch 4.1

19) voor het aangezicht

Zie Lev. 1:3.

Le 1.3

20) van het voorste

Dat is, van de plaats des voorhofs, dat voor aan den tempel was, waar dat altaar, naar de wet des Heeren, staan moest.

21) noordwaarts.

Dat is, aan de rechterzijde, alzo men in den tempel kwam; daarheen verschoof hij het altaar des Heeren, als onwaardig zijnde om zijn vorige plaats te behouden, opdat het zijne, dat naar den Syrischen vorm gemaakt was, allernaast den tempel staan zou.

22) grote altaar

Versta, het nieuwe altaar, naar het Syrisch patroon gemaakt, dat hij groot noemt, omdat zij vorm meerder was dan die van het koperen altaar, of, omdat het naar zijn gevoelen, waardiger was dan dat.

23) om te onderzoeken.

Men kan de woorden ook aldus overzetten: aangaande het koperen altaar, het zal bij mij zijn, of, staan, [dat] te bezoeken; dat is, naar dat het mij belieft, zal ik het gebruiken om daarop te offeren. Of, ik zal [daarop] te onderzoeken, of, te letten hebben.

24) deed naar alles,

Als een goddeloos en afgodisch huichelaar.

25) lijsten

Hebreeuws, besluitingen, of omsluitingen; versta, de omlopen der stellingen, in welke de vaten, die daarop stonden, ingepast en besloten waren. Zie van deze 1 Kon. 7:28.

1Ki 7.28

26) stellingen af,

Wat deze stellingen geweest zijn, zie 1 Kon. 7:27.

1Ki 7.27

27) wasvat weg,

Zie hiervan 1 Kon. 7:38.

1Ki 7.38

28) zee

Zie van deze 1 Kon. 7:23.

1Ki 7.23

29) koperen runderen,

Zie 1 Kon. 7:25.

1Ki 7.25
30) deksel des sabbats,

Dit schijnt een hut of logies geweest te zijn, in welke de priesters, als zij hun wekelijkse beurt in de waarneming van den godsdienst, afgedaan hadden, zich op den sabbat gehouden hebben, totdat zij weder naar huis keerden. Anderen houden dit deksel des sabbats en vertrekplaats geweest te zijn voor de wachters, die op den sabbat en de gehele week de wacht voor den tempel moesten houden. Deze nu te weren, was zoveel als den tempel toe te sluiten, hetwelk Achaz gedaan heeft, 2 Kron. 28:24. Enigen verstaan dit van een deksel, waarmede het voorhof des volks bedekt was tegen regen en wind. Daar zijn er ook die menen dat het een plaats geweest is, waar de koning op hoge dagen gezeten, of zijn aalmoezen gedaan heeft.

2Ch 28.24

31) buitensten

Door welken de koning van den burg Zion naar den tempel ging. Zie 1 Kon. 10:5, en de aantekening; idem de aantekening 2 Kon. 16:12.

1Ki 10.5 2Ki 16.12

32) nam hij weg

Hebreeuws, wendde hij af.

33) vanwege den koning

Dat is, eensdeels om den koning van Assyri‰ te behagen, tonende aldus dat hij zijn religie verliet en de heidense aannam; anderdeels uit vrees dat de koning van Assyri‰ door dezen ingang te eniger tijd den burg Zion en het koninklijke huis zou mogen innemen.

34) in de stad Davids;

Maar niet in de graven der koningen. Zie 2 Kron. 28:27, en vergelijk 2 Kron. 24:25.

2Ch 28.27 24.25
Copyright information for DutKant