2 Kings 17:4

6) bevond

Namelijk, omtrent het vijfde of zesde jaar dezer regering van Hosea. Vergelijk onder, 2 Kon. 18:9.

2Ki 18.9

7) So,

Anders in de histori‰n genoemd Sabachos, die zijn voorganger Asychis verdreven hebbende, vele jaren over Egypte geregeerd heeft. Diens hulp heeft Hosea verzocht tegen de Assyri‰rs.

8) gevangenhuis.

Hebreeuws, het huis der besluiting, of, des bedwangs. Dit is geschied in het negende jaar der regering van den koning Hosea, vermeld in 2 Kon. 17:1.

2Ki 17.1

2 Kings 18:10

16) drie jaren,

Te weten, der belegering.

2 Kings 25:6-7

10) Ribla;

Zie boven, 2 Kon. 23:33. in deze stad heeft Nebukadnezar zijn hof willen houden, totdat hij Jeruzalem veroverd zou hebben, voornamelijk dewijl de belegering lang duurde.

2Ki 23.33

11) oordeel tegen hem.

Want zij beschuldigden hem van ontrouw en valsheid, omdat hij zijn belofte en eed gebroken had; en van ondankbaarheid tegen den koning Nebukadnezar, die hem koning gemaakt had, boven, 2 Kon. 24:17,20. Anders, zij spraken een oordeel met hem; te weten, met den koning van Babel over den koning van Juda.

2Ki 24.17,20
12) men verblindde

Zie Jer. 39:7.

Jer 39.7

Ezekiel 36:37-38

58) verzocht worden,

Of, mij verzoeken, of vragen laten; dat is, hiertoe gewillig voorstellen, hierin mij laten vinden, [vergelijk Jes. 65:1], dat Ik [terwijl de genade overvloedig en de ruimte groot is, zulks dat er maar mensen schijnen te ontbreken, die ze genieten] deze weldaad nog daartoe doe, dat Ik mijne kerk met gelovige mensen, als schapen, uit de Joden en voornamelijk uit de heidenen, vervul. Vergelijk Hoogl. 8:8, enz.; Jes. 49:19,20, en Jes. 54:2, enz. en boven Ezech. 36:10; Joh. 10:16.

Isa 65.1 So 8.8 Isa 49.19,20 54.2 Eze 36.10 Joh 10.16

59) van mensen,

Of, als [met] menschenkudden.

60) schapen,

Hebreeuws, schapen der heiligheden. Versta, het offervee, dat bij grote menigte tegen de jaarlijkse feesten binnen Jeruzalem ten offer gebracht werd.

Zechariah 2:4

8) hij zeide

Te weten, Christus de Heere.

9) tot hem:

Te weten, tot dien geschapen engel.

10) dezen jongeling aan,

De profeet bedoelt zichzelven, die toen nog een jong man was. Of een jongeling is hier te zeggen een dienstknecht, gelijk dan ook bedaagde personen aldus genoemd worden; Exod. 33:11; Num. 11:27; 1 Kon. 11:28; 2 Kon. 4:12, en 2 Kon. 19:6.

Ex 33.11 Nu 11.27 1Ki 11.28 2Ki 4.12 19.6

11) dorpsgewijze bewoond worden,

Dat is, zonder muren, dewijl men de zeer grote menigte der mensen met geen muren zal kunnen omvangen noch besluiten. Anders Jeruzalem zal de dorpen bewonen; dat is, die van Jeruzalem zullen vanwege de menigte der mensen, ook in de dorpen zich metterwoon moeten begeven. Doch men moet dit verstaan gesproken te zijn van de grote menigte der mensen, die in Christus geloven en zich onder zijn geestelijk rijk begeven zouden, want de algemene kerk zou zich strekken door de ganse wereld; zie Jes. 54:1,2,3, en Jes. 60:4,11.

Isa 54.1,2,3 60.4,11

12) der beesten,

Verg. Jer. 31:27.

Jer 31.27

Zechariah 10:3-5

13) de herders

Van welke in Zach. 10:2 gesproken wordt.

Zec 10.2

14) de bokken

Dat is, regenten, of de rijken en geweldigen, gelijk Jes. 14:9; Ezech. 34:17; Dan. 8:5.

Isa 14.9 Eze 34.17 Da 8.5

15) bezoeking gedaan;

Te weten, in mijn toorn.

16) zal Zijn kudde bezoeken,

Dat is, nadat Hij zijn volk zal gekastijd hebben, zo zal Hij hen toerusten als een schoon versierd paard; dat is, Hij zal hun hart en moed geven om hunne vijanden te kunnen wederstaan en te overwinnen. Dit, geesterlijkerwijze verstaan zijnde, betekent dat God zijne kerk begaaft en sterkt met de kracht van zijn Heilige Geest, dat zij den duivel en anderen hunne vijanden dapperen wederstand doen en onder hunne voeten treden kunnen; Rom. 16:20.

Ro 16.20

17) stellen,

Dat is, toerusten.

18) gelijk het paard Zijner majesteit in den strijd.

Dat is, als zijn heerlijk en versierd paard, op hetwelk Hij in den strijd of krijg zijn eigen persoon vertrouwt.

19) Van hetzelve

Van, of uit het huis van Juda, dat is de kerk zelve zal God zijn volk met voorstanders verzorgen. Anders: van Hem, te weten, van den Heere, namelijk tot beschutting van zijn volk.

20) de hoeksteen,

Hebr. de hoek. Zie Zef. 1:16 de aantekening aldaar, en Zef. 3:6. De oversten des volks worden ook in 1 Sam. 14:38; Jes. 19:13, hoeken genoemd.

Zep 1.16 3.6 1Sa 14.38 Isa 19.13

21) de nagel,

Of, pin, te weten met welke men de tenten uitspant en vastmaakt, hier betekenende overste, gelijk Jes. 22: 23,25. Doch hier inzonderheid krijgsoverste, gelijk blijkt uit de naastvolgende woorden.

Isa 22.23,25

22) alle drijvers voortkomen.

Hebr. alle, of elk drijver.

23) zij zullen zijn als de helden,

Te weten, die van het huis van Juda en alle ware ledematen der kerk. Want deze woorden passen op hetgeen in Zach. 10:3 gezegd is.

Zec 10.3

24) die in het slijk der straten treden

Anders: die [hunne vijanden] vertreden zullen in den strijd, als het slijk der straten.

25) beschamen,

Dat is, te schande maken.

26) die op paarden rijden.

Dat is, de vijanden der kerk Gods, onaangezien zij te paard ten strijde wel toegerust zijn.

Copyright information for DutKant