2 Kings 21:11-13
25) Amorieten gedaan hebben, Onder den naam van dit ne volk worden meermalen al de ongelovige en heidense volken des lands van Kanan begrepen. Zie Gen. 15:16. Ge 15.16 26) drekgoden Zie Lev. 26:30. Le 26.30 27) dat een ieder, Versta, zulk een kwaad, dat zo grote, verwondering, vrees en verschrikking in aller mensen hart maken zal, dat hun zinnen zullen ontzet en bedwelmd worden, gelijk het gehoor des mensen door een geweldig gedeun en stijf geklank, recht voor de oren gemaakt, pleegt verdoofd te worden. Zie dezelfde gelijkenis 1 Sam. 3:11; Jer. 19:3. 1Sa 3.11 Jer 19.3 28) meetsnoer van Samaria Versta, de maat, of regel; dat is de hoedanigheid en gelijkheid der straf. De zin is, zulke straf, als Ik over de tien stammen en hun hoofdstad Samaria gezonden heb, zal Ik ook zenden over Juda en Jeruzalem, dat het land overheerd, de stad ingenomen en de inwoners gevankelijk zullen weggevoerd worden. Het is een gelijkenis, genomen van de timmerlieden en metselaars, die naar zekere maat hun werken zo afbreken als maken. Vergelijk Jes. 34:11; Amos 7:7,8; Zach. 1:16. Isa 34.11 Am 7.7,8 Zec 1.16 29) paslood De voorgaande gelijkenis wordt behouden om te verklaren dat Jeruzalem gelijke straf overkomen zou, als het huis Achabs overkomen was. 30) Ik zal De zin is, gelijk men de schotels, die tot een rein gebruik geheiligd worden, van alle vuiligheid uitwist of schuurt, en daarna omkeert opdat geen onreinigheid daarin valle; alzo zal Jeruzalem van de boze inwoners door wegvoering gezuiverd en hun regering zo omgekeerd worden, dat het opperste onder liggen zal. 31) op zijn holligheid. Of, randen. Hebreeuws, op zijn aangezicht.
Copyright information for
DutKant