2 Kings 24:12-16

21) ging Jojachin,

Men meent dat hij dit gedaan heeft door den raad van den profeet Jeremia, opdat de tempel en het volk niet gans uitgeroeid zouden worden.

22) nam hem [gevangen]

Te weten, om hem gevangen te houden. Zie onder, 2 Kon. 25:27.

2Ki 25.27

23) zijner regering.

Namelijk, van den koning Nebukadnezar, en niet van Jojachin. Want Jojachin regeerde in volle macht maar drie maanden en tien dagen. Zie boven, 2 Kon. 24:8. Vergelijk ook onder, 2 Kon. 25:8.

2Ki 24.8 25.8
24) hij bracht

Namelijk, Nebukadnezar.

25) van daar uit

Van Jeruzalem.

26) hieuw

Het Hebreeuwse woord betekent wel eigenlijk afsnijden, of afkorten; maar wordt ook wijders genomen voor wegnemen. De zin is dat hij die vaten heeft weggenomen en den tempel daarvan beroofd. Dat hij enige geheel gelaten heeft, blijkt uit Dan. 5:2,3.

Da 5.2,3

27) alle gouden vaten af,

Dat is, allerlei, bijna alle, een goed deel; gelijk af te nemen is onder, 2 Kon. 25:15.

2Ki 25.15

28) gelijk als

Zie boven, 2 Kon. 20:17, en Jer. 20:5.

2Ki 20.17 Jer 20.5
29) gans Jeruzalem weg,

Dat is, het merendeel der inwoners en der voornaamsten. Vergelijk Matth. 3:5.

Mt 3.5

30) strijdbare helden,

Alzo Richt. 6:12, en boven, 2 Kon. 5:1. De Hebreeuwse woorden kan men ook verstaan van degenen, die machtig zijn van middelen, gelijk Ruth 2:1.

Jud 6.12 2Ki 5.1 Ru 2.1

31) tien duizend gevangenen,

Dat is, de gehele som der gevangenen, die hierna, 2 Kon. 24:16, onderscheidenlijk wordt aangetekend.

2Ki 24.16

32) smeden;

Of, slotenmakers. Zie verder Jer. 24:1.

Jer 24.1

33) arme volk des lands.

Hebreeuws, de dunheid van het volk des lands. Alzo onder, 2 Kon. 25:12; Jer. 40:7, en Jer. 52:16. Dat is, van het schamele, geringe, slechte en uitgeteerde volkje des lands.

2Ki 25.12 Jer 40.7 52.16
34) ten oorlog

Hebreeuws, den oorlog deden; dat is, die den krijg volgden. Zie 1 Kon. 12:21.

1Ki 12.21

2 Kings 25:1

1) zijner regering,

Namelijk, van Zedekia.

2) sterkten rondom.

Het Hebreeuwse woord [zoals velen menen] betekent een krijgsgebouw in vorm van een toren, of hoge stelling van hout gemaakt, hetwelk buiten de stad tegenover de muren opgericht werd, om vandaar pijlen en stenen tegen de muren en in de stad te schieten. Hetzelfde woord wordt gevonden, Jer. 52:4; Ezech. 4:2, en Ezech. 17:17, enz.

Jer 52.4 Eze 4.2 17.17

Jeremiah 39:1

1) tegen Jeruzalem,

Of, bij, tot; dat is, [gelijk men nu zegt] voor Jeruzalem.

Ezekiel 1:2

9) vijfde jaar van de wegvoering

Als men tot deze vijf jaren nog doet de elf jaren van Jojakims regering, 2 Kon. 23:36, de drie maanden van Joahas, 2 Kon. 23:31, en de laatste veertien jaren van Josia, zo vindt men de dertig met de drie maanden van welke in Ezech. 1:1 gesproken is.

2Ki 23.36,31 Eze 1.1

Ezekiel 33:21

33) onzer gevankelijke wegvoering,

Met Jojachin of Jechonia. Vergelijk boven Ezech. 1:2, en Ezech. 24:1, en onder Ezech. 40:1; Jer. 29:10, met de aantekening.

Eze 1.2 24.1 40.1 Jer 29.10

34) tiende [maand],

In het kerkelijk jaar genoemd Tebeth, passende op onzen December en Januari; nadat Jeruzalem op den negenden van de vierde maand van het vorige jaar door den koning van Babel, in het negentiende jaar zijner regering, was gewonnen, en zijn overste Nebuzaradan op den zevenden van de vijfde maand daar binnen was getogen; 2 Kon. 25:3,8; Jer. 39:2.

2Ki 25.3,8 Jer 39.2

35) tot mij kwam,

Volgens Gods voorzegging, boven Ezech. 24:26.

Eze 24.26

36) stad is geslagen.

Jeruzalem is ingenomen en verwoest, en velen der inwoners zijn omgebracht; alzo 1 Sam. 30:1; 2 Sam. 15:14; 2 Kon. 3:19; 1 Kron. 20:1, en onder Ezech. 40:1; vergelijk Jer. 43:11, en Jer. 46:13, en Jer. 47:1, enz.

1Sa 30.1 2Sa 15.14 2Ki 3.19 1Ch 20.1 Eze 40.1 Jer 43.11 46.13 Jer 47.1

Ezekiel 40:1

1) wegvoering,

Met den koning Jojachin; zie boven Ezech. 1:2, en Ezech. 24:1, en Ezech. 33:21.

Eze 1.2 24.1 33.21

2) begin des jaars,

Hebreeuws, het hoofd des jaars; dat de Joden houden voor het begin van het burgerlijke jaar. Anderen verstaan het van het kerkelijke jaar.

3) maand,

Versta, de eerste maand.

4) stad

Jeruzalem. Zie boven Ezech. 33:21, en Ezech. 24:1,2, met de aantekening aldaar.

Eze 33.21 24.1,2

5) even op dienzelfden dag,

Zie boven Ezech. 2:3, en Ezech. 24:2, met de aantekening. Hebreeuws, in het been, of in de kracht des daags.

Eze 2.3 24.2

6) hand des HEEREN op mij,

Zie boven Ezech. 1:3.

Eze 1.3

7) derwaarts.

Te weten in het land Isra‰l; versta in een gezicht, gelijk volgt.

Copyright information for DutKant