2 Samuel 3:7-8

12) Rizpa,

Van deze, zie onder, 2 Sam. 21:8,10,11, enz.

2Sa 21.8,10,11

13) ingegaan

Dat is, hebt bij haar gelegen. Het schijnt dat Isboseth vermoeden heeft gehad, alsof Abner wel mocht trachten naar het koninkrijk.

14) ontstak Abner zeer

Hebreeuws, ontstak den Abner zeer; te weten de toorn. Zie Gen. 4:5.

Ge 4.5

15) hondskop,

Dat is, veracht, of van geen waarde. Vergelijk 1 Sam. 24:15, en Deut. 23:18, onder, 2 Sam. 9:8, en 2 Sam. 16:9.

1Sa 24.14 De 23.18 2Sa 9.8 16.9

16) ik, die tegen Juda,

Anders, die van, met, of voor Juda is? Zou ik heden, enz.; dat is, alsof ik het met Juda hield, of tot Juda overgelopen was, of tot Juda behoorde? Daar ik integendeel zo en zo gedaan heb en nog doe, enz.

17) overgeleverd heb in Davids hand,

Hebreeuws, heb doen vinden; dat is, heb doen vallen, of overgeleverd in Davids hand.

18) aan mij onderzoekt

Of, gij legt mij te last, bezoekt mij heden [vanwege] enz. Of, bezoekt over mij; dat is, gij wilt mij onderzoeken en als terechtstellen en straffen om een misdaad, die ik aan deze vrouw zou hebben bedreven? Daar gij zulks behoordet over te zien. Of, gij straft mij alsof het waar is. Is dit mijn loon voor al mijn getrouwe diensten? Zo onverdragelijk viel hem deze bestraffing.

19) ener vrouw?

Dat is, met ene, of deze vrouw bedreven.

1 Kings 11:26-28

48) een Efrathiet

Dat is, een Efra‹miet, of, die van den stam van Efra‹m was; alzo Richt. 12:5.

Jud 12.5

49) Zereda,

De naam van de stad zijner geboorte, gelegen in den stam Efra‹ms. Zie Joz. 3:16.

Jos 3.16

50) hief ook de hand op

Dat is, viel af van den koning, of maakte moeite en oproer tegen den koning; alzo in 1 Kon. 11:27, en 2 Sam. 20:21, en vergelijk onder, 1 Kon. 11:40.

1Ki 11.27 2Sa 20.21 1Ki 11.40
51) Millo,

Zie boven, 1 Kon. 9:15.

1Ki 9.15

52) de breuk

Te weten, die David gemaakt had als hij de Jebusieten daar uit verdreef, en den burg Zion won. Zie 2 Sam. 5:6,7.

2Sa 5.6,7
53) En de man Jerobeam

Te weten, in het werk van bouwing van grote gestichten en sterkten, waarover hem Salomo als opziener gesteld had. Want hier worden twee gelegenheden verhaald, door welke hij zijn koning ontrouw geworden is, inplaats van dankbaar te zijn. De eerste, dat hij tot het voorzegde ambt verheven was; de andere, dat hij daarna nog tot een hogere staat gekomen is, gelijk de volgende woorden verklaren.

54) jongeling zag,

Dit woord wordt ook van mannen gebruikt, en voornamelijk als zij iemands dienaren zijn. Zie Gen. 22:5.

Ge 22.5

55) arbeidzaam was,

Dat is, naarstig, zeer toeziende, en bezig in het verzorgen en uitvoeren van het werk waarover hij van den koning gesteld was. Hebreeuws, doende werk.

56) over al den last

Versta, de stammen van Efra‹m en Manasse.

1 Kings 16:9

16) hofmeester

Hebreeuws, die over het huis was; te weten, des konings. Versta daardoor, het gehele hofgezin. Die nu daarover gesteld is, wordt bij ons hofmeester genoemd. Vergelijk boven, 1 Kon. 4:6, en de aantekeningen daarop.

1Ki 4.6
Copyright information for DutKant