2 Timothy 3

1) weet dit, dat

Namelijk zo, dat gij u daartegen wapent en anderen waarschuwt.

2) in de laatste dagen

Zo worden genaamd de tijden des Nieuwen Testaments; van de verbreiding des Evangelies af tot het einde der wereld. Zie 1 Cor. 10:11; 1 Tim. 4:1. Of in de volgende tijden; Hand. 2:17.

1Co 10.11 1Ti 4.1 Ac 2.17

3) ontstaan zullen

Of aanstaan.

4) zware tijden.

Dat is, bezwaarlijk, vol droefheid en gevaarlijkheid voor de godzaligen.

5) de mensen zullen zijn

Dat is, het merendeel of grootste hoop der mensen.

6) liefhebbers van zichzelven,

Of eigenlievend; dat is, zichzelf te zeer lievende, te veel van zichzelf houdende, en hun eigen nut in alle dingen zoekende.

7) laatdunkend, hovaardig,

Dat is, pochers, roemers van hunne gaven en deugden.

8) Zonder natuurlijke liefde,

Namelijk die God van nature geplant heeft in de harten der ouders jegens hunne kinderen, en der kinderen jegens hunne ouders, die men ook den onredelijken beesten van nature ziet ingeplant. Zie Jes. 49:15; Rom. 1:31.

Isa 49.15 Ro 1.31

9) onverzoenlijk, achterklappers,

Dat is, met wie geen verbond van vriendschap kan gemaakt worden. Of, verbondbrekers; Rom. 1:31.

Ro 1.31

10) onmatig,

Namelijk in spijs, drank of vleselijken wellust.

11) wreed, zonder liefde

Of wild, niet tam, of niet gevoegelijk, met wie het zwaar is om te gaan.

12) tot de goeden,

Of tot het goede; dat is tot de deugd.

13) roekeloos, opgeblazen,

Dat is, die zich door hun genegenheden haastiglijk herwaarts of derwaarts laten drijven.

14) een gedaante van godzaligheid,

Grieks morphosin; welk woord ook wel betekent een afbeelding of voorschrift, Rom. 2:20; maar hier wordt gebruikt voor een uiterlijke gedaante of schijn.

Ro 2.20

15) de kracht derzelve

Dat is, de dadelijke oefening ervan betrachten zij niet.

16) Heb ook een afkeer van dezen.

Dat is, houd geen gemeenschap met zulke lieden, maar vlied hen.

17) huizen

Of huisgezinnen.

18) insluipen, en

Dat is, loos en onbeschaamd zich voegen in deze.

19) nemen de

Dat is, met schoonspreken hare harten tot zich trekken, en leiden ze waar zij willen, gelijk men doet degenen, die in den krijg gevangen worden.

20) vrouwkens gevangen, die

Namelijk die lichtvaardig van zinnen en ongestadig zijn.

21) geladen zijn, en

Of opgehoopt; die met het pak harer zonden, gelijk een opgehoopte last, zwaar beladen zijn.

22) begeerlijkheden

Namelijk zotte en lichtvaardige, die bij zulke vrouwtjes vele en verscheidene gevonden worden.

23) gedreven worden;

Namelijk gelijk men de onvernuftige dieren voor zich henen drijft.

24) altijd leren, en

Dat is, die uit zonderlingheid en ongestadigheid van zinnen altijd wat nieuws willen leren, en tot dien einde leraars zoeken, die hunne curieusheid zouden voldoen.

25) der waarheid

Namelijk van het ware en oprechte fondament der christelijke religie, in welke de rechte kennis der zonden en de troost van de gewetens tegen de zonde moet gezocht worden.

26) kunnen komen.

Namelijk daar zulke leraars dat fondament zelf niet kennen, noch anderen leren.

27) Jannes en

Dit zijn de namen van de Egyptische tovenaars, die de wonderen van Mozes zochten krachteloos te maken, Exod. 7, wier namen in de Heilige Schrift, Exod. 7:11, niet staan uitgedrukt; maar worden van den apostel, •f uit enige Joodse schrijvers, •f door enige oude overleveringen van hand tot hand hier verhaald. Waaruit men niet mag besluiten, dat er enige onbeschrevene overleveringen zouden zijn aangaande enige hoofdstukken der leer, daar dit alleen de geschiedenis aangaat. Zie van deze: Eusib, de praep. Euang. Lib. 9, cap. 3, die uit een Pythagorisch wijsgeer Numenius deze namen verhaalt; gelijk ook Plinius, lib. 30, cap. 1, van dezen Jannes verhaalt. Waaruit blijkt dat deze namen niet alleen onder de Joden, maar ook onder de heidenen toen bekend zijn geweest.

Ex 7.11

28) Jambres Mozes

Andere noemen hem Mambres.

29) de waarheid tegen;

Namelijk de leer des Evangelies, en degenen, die deze waarheid leren en voorstaan.

30) van verstand,

Of van zinnen, door hunne boze genegenheden verblind zijn.

31) verwerpelijk aangaande

Dat is zijn voor geen oprechte leraars van de leer des geloofs, of voor gelovigen te houden. Zie 1 Cor. 9:27.

1Co 9.27
32) niet meerder toenemen;

Namelijk in aanzien bij de mensen, om die daardoor te verleiden, hoewel zij toenemen zullen in het boze, 2 Tim. 3:13.

2Ti 3.13

33) hun uitzinnigheid zal

Dat is, hun dwaze en valse leer, of hun geveinsdheid en schijnheiligheid.

34) van genen geworden is.

Namelijk der Egyptische tovenaars, tevoren genoemd.

35) achtervolgd mijn leer,

Of nagetracht, dat is, mij gestadig volgende geleerd en nagevolgd. Of verstaan, zo van mij als van anderen. Want Timotheus was toen bij Paulus nog niet, toen hij te Antiochi‰ deze vervolging leed, Hand. 16:1. Zie van dit woord Luk. 1:3, en 1 Tim. 4:6.

Ac 16.1 Lu 1.3 1Ti 4.6

36) wijze van doen,

Of beleid; namelijk zo in mijn leven aan te stellen, als in mijn ambt te bedienen.

37) voornemen,

Dat is, mijn oogmerk en doel, dat ik mij altijd heb voorgesteld in mijn bediening.

38) geloof,

Of getrouwheid, vertrouwen, standvastigheid in het geloof.

39) lankmoedigheid,

Namelijk zo jegens de tegensprekers, om hen te winnen of overtuigen, als jegens de broeders in het verdragen van hunne zwakheden.

40) liefde,

Namelijk zo jegens de vijanden als jegens de vrienden betoond.

41) lijdzaamheid.

Namelijk in het verdragen van ongelijk, lasteringen, smaadheden en allerlei vervolgingen.

42) vervolgingen, [mijn]

Namelijk die ik geleden heb, of die mij zijn aangedaan.

43) in Antiochie, in

Namelijk niet in Syri‰, maar in Pisidi‰ gelegen, omtrent Iconi‰ en Lystre. Zie de geschiedenis hiervan Hand. 13, Hand. 14.

44) hoedanige vervolgingen

Namelijk nog vele andere dergelijke. Zie 2 Cor. 11:23, enz.

2Co 11.23
45) die godzaliglijk willen

Dat is, die de christelijke leer of godsdienst standvastig willen belijden, beleven en verbreiden.

46) vervolgd worden.

Namelijk van de goddeloze mensen. En derhalve moeten zij zich daartoe bereiden, en zich daartegen met lijdzaamheid en standvastigheid wapenen.

47) de boze mensen en

Hoedanig zijn de tirannen en vervolgers.

48) bedriegers zullen

Grieks goochelaars; die de mensen met valse leer gelijk als betoveren; Gal. 3:1.

Ga 3.1

49) tot erger voortgaan,

Dat is, meer en meer afwijken van de zuivere leer, en hoe langer hoe meer de mensen zoeken te verleiden en de godzaligen te haten, kwellen en vervolgen.

50) verleidende en

Dat is, alle listigheden en vlijt aanwendende, om de mensen te verleiden van den rechte weg der zaligheid.

51) wordende verleid.

Of zijnde verleid; zelf dwalende, op den dwaalweg zijnde.

52) [waarvan] u verzekering

Namelijk dat het de rechte leer is. Of dat u toevertrouwd is.

53) van wien gij het

Namelijk van mij die een apostel ben, van den Heere Christus zelf geroepen, Gal. 1:1, en in den derden hemel ben opgenomen geweest, 2 Cor. 12:2, enz. Zie 2 Tim. 2:2.

Ga 1.1 2Co 12.2 2Ti 2.2
54) van kinds af de

Namelijk van uwe grootmoeder en moeder in de Schrift geoefend zijnde. Zie 2 Tim. 1:5.

2Ti 1.5

55) heilige Schriften geweten

Namelijk met welke mijne leer volkomen overeenkomt, en waaruit deze genomen is en bevestigd wordt. Zie Hand. 26:22.

Ac 26.22

56) wijs kunnen maken

Of onderwijzen; dat is, u kunnen leren als de wijsheid, die den mensen nodig is te weten, om tot de zaligheid te komen.

57) Al de Schrift is

Dat is, de ganse Schrift, gelijk dit woord alle genomen wordt 1 Cor. 13:2; waardoor verstaan worden voornamelijk de schriften des Ouden Testaments, van welke de schriften des Nieuwen Testaments ene nadere verklaring zijn, en die daarom mede daaronder begrepen worden, zoveel van deze geschreven waren, toen Paulus dezen brief schreef, kort voor zijnen door, 2 Tim. 4:6; hetwelk ook van de andere, die toen nog niet geschreven waren, desgelijks moet verstaan worden; zie 2 Petr. 3:16; Openb. 1:1, en Openb. 22:16, enz.

1Co 13.2 2Ti 4.6 2Pe 3.16 Re 1.1 22.16

58) van God ingegeven,

Grieks van God ingeblazen; dat is, door ingeven van den Heiligen Geest, die een Geest der waarheid is, en de schrijvers van deze schriften in alle waarheid geleid heeft, dat zij niet hebben kunnen dwalen; zie Joh. 16:13; 2 Petr. 1:20,21.

Joh 16.13 2Pe 1.20,21

59) lering, tot

Namelijk van de hoofdstukken der christelijke religie.

60) wederlegging, tot

Of bestraffing, overtuiging; namelijk van dwalingen en valse leringen.

61) verbetering, tot

Namelijk des levens en der kwade zeden.

62) onderwijzing, die

Dat is leer volkomen wat recht en onrecht is, eerlijk en oneerlijk, en hoe men matig, rechtvaardig en godzalig moet leven in deze wereld; Tit. 2:12.

Tit 2.12
63) de mens Gods

Zie van dit woord 1 Tim. 6:11.

1Ti 6.11

64) volmaakt zij, tot

Volkomen daaruit lere en versta al de delen van zijn ambt.

65) volmaaktelijk toegerust.

Dat is, van alles wel voorzien.

Copyright information for DutKant