Colossians 1

88) vernederd lichaam

Grieks het lichaam onzer vernedering, of, ons lichaam der vernedering; dat is, dit ons sterflijk en verderflijk lichaam.

89) veranderen zal,

Het Griekse woord betekent in gedaante of hoedanigheid veranderen. Zie 1 Cor. 15:52, enz.

1Co 15.52

90) gelijkvormig worde

Namelijk in onverderflijkheid, onsterflijkheid en andere geestelijke eigenschappen. Zie 1 Cor. 15:48,49.

1Co 15.48,49

91) Zijn heerlijk lichaam,

Grieks het lichaam Zijner heerlijkheid, of Zijn lichaam der heerlijkheid, namelijk hetwelk Hij na Zijne opstanding, en nu nog in den hemel heeft.

92) naar de werking,

Dat is, naar Zijn goddelijke en alvermogende kracht, waardoor Hij alles vermag, en derhalve ook de opwekking en verandering onzer lichamen teweeg kan brengen.

1) een apostel

Van dit gehele opschrift zie de aantekeningen op de andere zendbrieven en voornamelijk Ef. 1:1,2.

Eph 1.1,2
2) Kolosse zijn:

Dat was een voorname stad in Frygi‰, niet ver van Hierapolis en Laodicea, gelijk te zien is Col. 4:13,16, waar de apostel zelf nooit was geweest, Col. 2:1, hoewel hij in Pamfili‰, een landschap niet ver vandaar gelegen, het Evangelie meermalen gepredikt had; vanwaar het schijnt dat Epafras en enige anderen derwaarts gezonden heeft. Zie Hand. 13:13, en Hand. 14:24.

Col 4.13,16 2.1 Ac 13.13 14.24
3) Wij danken

Zie van deze benaming Gods, 1 Cor. 15:24; Ef. 1:3.

1Co 15.24 Eph 1.3
4) uw geloof

Dat is, de belijdenis uws geloofs van Christus Jezus, op welken het ware geloof bijzonderlijk ziet, om door Hem vergeving der zonden en de zaligheid te verkrijgen; Hand. 10:43; Rom. 3:24,25, enz.

Ac 10.43 Ro 3.24,25
5) de hoop,

De eeuwige zaligheid, die wij hier hopen, en hiernamaals in den hemel genieten zullen; Rom. 8:24; Ef. 1:18.

Ro 8.24 Eph 1.18

6) weggelegd is

Dat is, bewaard wordt, gelijk Petrus spreekt, 1 Petr. 1:4, om te zijner tijd daar te ontvangen.

1Pe 1.4

7) door het Woord

Grieks in het woord; Ef. 1:13.

Eph 1.13
8) in de gehele

Dat is, onder al de volken der wereld, gelijk hierna Col. 1:23 verklaard wordt. Zie Rom. 10:18.

Col 1.23 Ro 10.18

9) het brengt vruchten

Namelijk des waren geloofs, en die de ware bekering betamelijk zijn. Zie Matth. 3:8, en Matth. 13:23, alsook Jes. 55:10.

Mt 3.8 13.23 Isa 55.10

10) ook onder u,

Grieks in u.

11) in waarheid

Dat is, waarlijk en oprecht, gelijk Hand. 10:34, hetwelk van de Colossensen verstaan wordt, die oprecht en zonder geveinsdheid de waarheid des Evangelies hebben bekend; of van degenen, die hun hetzelve eerst hebben gepredikt, welke het hun oprecht en zonder vermenging van menselijke leringen hebben voorgesteld, gelijk hij terstond van Epafras getuigt.

Ac 10.34
12) is voor u;

Dat is, u ten goede en tot uwe zaligheid.

13) in den Geest.

Of, door den Geest; dat is, die door den Heiligen Geest in u gewrocht is, en uit een geestelijk gemoed en oorzaak voortkomt; hetwelk de apostel daarbij doet, om deze liefde te onderscheiden van wereldse liefde, die uit wereldse oorzaken haren oorsprong heeft. Zie Rom. 14:17, en Ef. 6:18.

Ro 14.17 Eph 6.18
14) niet ophouden

Dat is, zo menigmaal als wij bidden, ook voor u te bidden.

15) Zijn wil,

Dat is, Gods wil in het Evangelie geopenbaard, van welken hij Col. 1:6 gesproken had.

Col 1.6

16) in alle wijsheid

Deze twee gaven worden alzo onderscheiden, dat wijsheid is eigenlijk het begrip der geestelijke verborgenheden en leringen, ons in het Evangelie geopenbaard; maar het verstand de bekwaamheid om de ware leer des Evangelies wel te kunnen onderscheiden van menselijke bijvoegselen, en die tot stichting en vertroosting te kunnen aanleggen, gelijk de apostel hierna ook deze beide dingen voorstelt.

17) waardiglijk

Dat is, gelijk het betaamt dien, die den Heere kennen, belijden en liefhebben. Zie dergelijke Rom. 16:2; Ef. 4:1.

Ro 16.2 Eph 4.1

18) tot alle behagelijkheid,

Dat is, om den Heere in al uwen wandel te mogen behagen.

19) Met alle kracht

Dat is, met allerlei kracht, die Hij ons in onze zwakheid mededeelt, om al deze onze vijanden te overwinnen, wanneer wij die sterkte door het geloof van Hem begeren. Zie 1 Cor. 1:27; 2 Cor. 12:9; Jak. 1:5,17.

1Co 1.27 2Co 12.9 Jas 1.5,17

20) lijdzaamheid

De lijdzaamheid ziet op de grootte der verdrukking, die zij lijdzaam verdraagt; de lankmoedigheid op de langdurigheid derzelve, waardoor zij onder dezelve niet bezwijkt, noch zichzelven wreekt, al is zulks somwijlen in haar macht. Zie Jes. 30:15; Klaagl. 3:25.

Isa 30.15 La 3.25

21) met blijdschap;

Niet om de verdrukkingen zelf, die ook den gelovigen droefheid aandoen en tranen uitpersen, Joh. 16:20, maar om de vertroostingen die zij daarin gevoelen,, en de vruchten en beloningen, die zij daardoor verkrijgen. Zie Matth. 5:12; Hand. 5:41; Rom. 5:3; 2 Cor. 1:5, enz.

Joh 16.20 Mt 5.12 Ac 5.41 Ro 5.3 2Co 1.5
22) Dankende

Namelijk wij, van welken hij in Col. 1:9 gesproken heeft. En hier begint de apostel het tweede deel van dezen zendbrief, bestaande in de voorstelling van de leer der zaligheid en in de wederlegging der tegenstrijdige dwalingen.

Col 1.9

23) bekwaam gemaakt

Namelijk door Zijn woord en Geest.

24) deel [te hebben]

Of, deel te hebben in het lot; dat is, in het erfdeel lot te hebben, gelijk Hand. 26:18.

Ac 26.18

25) in het licht;

Dat is, in het rijk Zijner genade en heerlijkheid, hetwelk licht wordt genaamd vanwege de ware kennis Gods, die daarin heerst; en vanwege de eeuwige heerlijkheid en klaarheid in den hemel, die daarop volgt, gesteld tegen het rijk der duisternis, waarvan in Col. 1:13 wordt gesproken.

Col 1.13
26) de macht der

Der zonde en des eeuwigen doods, waarover den Satan als een prins der duisternis, Ef. 6:12, de macht toegeschreven wordt, Hebr. 2:14, omdat hij door afleiding en onkennis van God en Zijnen wil, over de ongelovige mensen heerst, 2 Cor. 4:3,4, en hen alzo tot den eeuwigen dood in de eeuwige duisternis brengt; Matth. 8:12; 2 Petr. 2:17; Jud.:6.

Eph 6.12 Heb 2.14 2Co 4.3,4 Mt 8.12 2Pe 2.17

27) van den Zoon

Dat is, van Zijn welgeliefden Zoon, Matth. 3:17, en Matth. 17:5; een Hebreeuwse wijze van spreken, gelijk Ps. 15:1, de berg Zion de berg Zijner heerlijkheid genaamd wordt, dat is, Zijn heilige berg.

Mt 3.17 17.5 Ps 15.1
28) In Denwelke

Namelijk Zoon Zijner liefde, dat is, Christus Jezus, wiens persoon hij daarna gaat beschrijven.

29) de verlossing

Grieks vrijmaking, of, lossing door rantsoen. Zie ook Ef. 1:7.

Eph 1.7

30) [namelijk]

Hier wordt deze verlossing, die wij in Christus Jezus hebben, nader verklaard, en wordt de vergeving der zonden hier, gelijk ook Luk. 1:77, alleen uitgedrukt, niet omdat wij door de verlossing van Christus niet meer hebben, maar omdat deze het eerste deel is van onze verlossing, en de grond, waarop het recht tot het eeuwige leven en de heiligmaking, mitsgaders ook het pand des Heiligen Geestes, noodwendig volgt, gelijk de apostel elders alom verklaart, voornamelijk Ef. 1:7, enz., waarvan deze brief een kort begrip is. Zie ook Gal. 3:12, enz.

Lu 1.77 Eph 1.7 Ga 3.12
31) het Beeld

Christus wordt hier alzo genaamd, zo ten aanzien van Zijn eeuwige geboorte van den Vader, omdat Hij is het uitgedrukte en eeuwige beeld van den persoon des Vaders, eenswezens met den Vader, Spreuk. 8:22; Micha 5:1; Joh. 10:30; Hebr. 1:3, alsook ten aanzien dat Hij mens geworden zijnde, God in Hem en door Hem Zijne eigenschappen, namelijk Zijne wijsheid, goedigheid, rechtvaardigheid en almachtigheid, voor onze ogen gelijk als afbeeldt. Zie Joh. 14:9; 1 Tim. 3:16.

Pr 8.22 Mic 5.2 Joh 10.30 Heb 1.3 Joh 14.9 1Ti 3.16

32) des onzienlijken

Namelijk des Vaders, die daarom onzienlijk genoemd wordt, omdat Zijn wezen onzienlijk is, 1 Tim. 6:16, en omdat Hij Zichzelven voor de ogen der mensen niet heeft geopenbaard, gelijk wel de Zoon in Zijn aangenomen menselijke natuur heeft gedaan. Zie Joh. 1:18,33.

1Ti 6.16 Joh 1.18,33

33) Eerstgeborene

Hij zegt niet de eerstgeschapene, maar eerstgeborene, hetwelk verstaan moet worden van Zijn goddelijke natuur en eeuwige geboorte van den Vader v¢¢r alle schepselen, en van Zijne waardigheid boven alle schepselen, gelijk op het woord beeld aangetekend is, en nader blijkt Joh. 1:1, vergelijk met Col. 1:14.Te meer omdat Hij hier gezegd wordt de eerstgeborene niet onder vele broeders, gelijk Rom. 8:29, maar aller creaturen, waardoor Hij merkelijk van alle schepselen wordt onderscheiden, en dienvolgens niet als een schepsel, maar als de Schepper van alles wordt ingevoerd, gelijk in Col. 1:16 breder verklaard wordt.

Joh 1.1 Col 1.14 Ro 8.29 Col 1.16
34) door Hem zijn

Grieks in Hem; dat is, door Hem als een medewerker des Vaders, gelijk aan het einde van Col. 1:16 verklaard wordt. Zie ook Joh. 1:3, en Joh. 5:19.

Col 1.16 Joh 1.3 5.19

35) tronen, hetzij

Deze namen worden hier den engelen in den hemel gegeven, omdat God hen als koningen, [welken eigenlijk de tronen toekomen] prinsen, overheden en machtigen dikmaals gebruikt in het regeren van landen en koninkrijken, gelijk bij Dani‰l, Zacharias en andere profeten te zien is. Zie ook Ef. 1:21, en Ef. 3:10.

Eph 1.21 3.10

36) tot Hem geschapen;

Dat is, om Zijnentwil, opdat Hij een erfgenaam en Heere zou zijn ook van al dezen. Zie Hebr. 1:2. Of, tot Zijne eer, gelijk tot de eer des Vaders en des Heiligen Geestes. Zie Joh. 5:23; Rom. 11:36.

Heb 1.2 Joh 5.23 Ro 11.36
37) voor alle dingen,

Dat is, eer er enige dingen geschapen zijn geweest, gelijk Spreuk. 8:22; Joh. 17:5.

Pr 8.22 Joh 17.5

38) bestaan te zamen

Dat is, alle creaturen worden in wezen, leven en bewegen van Hem onderhouden. Zie Hebr. 1:3, en Joh. 5:17, enz. door welk alles de eeuwige godheid des Zoons, en dienvolgens de enigheid Zijns wezens met den Vader en den Heiligen Geest bewezen wordt, alzo er maar een enig God is, die hemel en aarde geschapen heeft en onderhoudt. Zie 1 Joh. 5:7.

Heb 1.3 Joh 5.17 1Jo 5.7
39) het Hoofd des

In de voorgaande verzen heeft Hij gesproken van de uitnemendheid des persoons van Christus, als den eeuwigen Zoon Gods, en Schepper en onderhouder van alle dingen, nu bewijst Hij ook de uitnemendheid Zijns persoons boven al Zijn uitverkoren leden, ten aanzien dat Hij als God en mens een Middelaar is geworden tussen God en de mensen; waarvan het eerste is, dat Hij het geestelijk lichaam is, hetwelk van Hem door Zijne verdienste en Geest alle geestelijk leven en zaligheid ontvangt; waarvan zie Ef. 1:22, en Ef. 4:15,16.

Eph 1.22 4.15,16

40) het Begin is,

Dat is, de eersteling uit de doden, gelijk Hem Paulus alzo noemt 1 Cor. 15:20; en Christus wordt alzo genoemd, omdat Hij niet alleen is degene, die door Zijn eigen kracht is opgestaan, en door wiens kracht alle anderen opgestaan zijn, en hiernamaals opstaan zullen, maar ook omdat Hij de eerste is, die tot de eeuwige heerlijkheid opgestaan is, opdat Hij al Zijne gelovigen met Hem tot dezelfde heerlijkheid hiernamaals zou verwekken. Zie 1 Cor. 15:23; 1 Thess. 4:14, enz.

1Co 15.20,23 1Th 4.14

41) Eerstgeborene

Dat is, de eerstgeborene onder degenen, die tot de eeuwige heerlijkheid uit de doden zullen opstaan, waardoor, gelijk ook door het woord begin, te kennen gegeven wordt, niet alleen dat Hij de eerste in orde is en de oorzaak van de opstanding der anderen, maar bovendien ook dat Hij in heerlijkheid boven anderen, zelfs naar Zijn menselijke natuur, verre zal uitsteken, gelijk de eerstgeborenen in het Oude Testament boven al hunnen broeders gezet waren, hetwelk ook de volgende woorden, opdat Hij, enz., merkelijk medebrengen.

42) in allen de

Of, onder allen, namelijk Zijne broeders.

43) [des Vaders]

Dat is, van God Zijn Vader, van denwelken Hij ook in de volgende verzen spreekt. Zie 2 Cor. 5:18.

2Co 5.18

44) al de volheid

Namelijk van alle geestelijke gaven en heerlijkheid, namelijk niet alleen om dezelve voor zich te bezitten, maar ook om al den leden, naarmate Zijner gaven, die mede te delen. Zie Joh. 1:14,16, en Joh. 3:34,35; Ef. 4:7, enz.

Joh 1.14,16 3.34,35 Eph 4.7
45) door het bloed

Dat is, door Zijn bloedige offerande eenmaal aan het kruis volbracht; Hebr. 10:10, enz.

Heb 10.10

46) die op de aarde,

Zie de verklaring van deze plaats in de aantekeningen op Ef. 1:10.

Eph 1.10
47) u, die

Namelijk gelovigen uit de heidenen.

48) eertijds vervreemd

Namelijk eer gij tot Christus bekeert waart. Zie Ef. 2:12, enz.

Eph 2.12

49) en vijanden

Dat is, God hatende en van God gehaat. Zie Rom. 1:30, en Rom. 5:10; Joh. 15:25; Jak. 4:4.

Ro 1.30 5.10 Joh 15.25 Jas 4.4

50) in de boze werken,

Dat is, hetwelk Hem altijd in het boze bezig houdt, Gen. 6:5.

Ge 6.5
51) In het lichaam

Dat is, in Zijn lichaam, bestaande uit vlees en bloed, en ons in alle zwakheden gelijk, uitgenomen de zonde, Hebr. 2:14; welken titel de apostel daarbij doet, opdat Hij Zijn lichaam, dat Hij voor ons in den dood gegeven heeft, zou onderscheiden van Zijn geestelijk lichaam Zijner gemeente, waarvan hij kort tevoren heeft gesproken, en ook van Zijn verheerlijkt lichaam, waarmede Hij in den hemel triumfeert, en hetwelk aan gene zwakheid of sterflijkheid meer is onderworpen; Rom. 6:9,10.

Heb 2.14 Ro 6.9,10

52) onbeschuldiglijk

Namelijk omdat de gerechtigheid van Christus ons door het geloof wordt toegerekend, en al onze gebreken door Zijn bloed en voorbidden bedekt worden, Rom. 8:33,34; en wij, door Gods Geest wedergeboren zijnde, ook zelf van alle overblijfselen der zonde hierna zullen bevrijd worden; Ef. 5:26,27.

Ro 8.33,34 Eph 5.26,27
53) de hope des

Dat is, de hoop der eeuwige zaligheid, die den gelovigen door het Evangelie wordt beloofd.

54) al de kreature

Dat is, alle volken, of soorten van mensen in de wereld, gelijk Christus verklaart, Matth. 28:19, en Markus ook spreekt Mark. 16:15.

Mt 28.19 Mr 16.15

55) van hetwelk ik

Namelijk het Evangelie onder alle volken.

56) lijden voor u,

Dat is, om u met mijn voorbeeld te versterken in de aangenomen waarheid. Zie 2 Cor. 12:15; 2 Tim. 2:10.

2Co 12.15 2Ti 2.10

57) de overblijfselen

Of, hetgeen ontbreekt. Dit wordt niet verstaan van het lijden van Christus voor onze zonden, alsof daaraan iets zou ontbreken tot onze verlossing, want dat is volkomen en in alle delen volmaakt, zodat daaraan niets ontbreekt, Col. 1:20; Hebr. 10:14; 1 Joh. 1:7, en 1 Joh. 2:2; maar van het lijden, dat zijnen leden aangedaan wordt om Zijnentwil. Zie 2 Cor. 1:5; Hebr. 11:26.

Col 1.20 Heb 10.14 1Jo 1.7 2.2 2Co 1.5 Heb 11.26

58) de verdrukkingen

Dat is, •f Christus lijdt in Zijne ledematen, Hand. 9:4; 2 Cor. 1:5, •f de gelovigen om Christus' zaak lijden, 2 Cor. 4:10; Hebr. 11:26.

Ac 9.4 2Co 1.5 4.10 Heb 11.26

59) Zijn lichaam,

Dat is, tot versterking en stichting van Zijne gemeente, gelijk Hij tevoren gezegd heeft voor u.

60) de bedeling

Dat is, nadat Hij mij dezen Zijnen last en deze Zijne gaven uigedeeld heeft, als een heer over zijn huis. Zie de verklaring van dit woord Ef. 1:10.

Eph 1.10
61) die verborgen is

Zie de verklaring hiervan in de aantekeningen Ef. 3:5, enz.

Eph 3.5
62) de rijkdom der

Dat is, de overvloed en heerlijkheid; of de heerlijke overvloedigheid.

63) welke

Namelijk rijkdom der heerlijkheid.

64) is Christus

Want in Hem zijn alle schatten der wijsheid en kennis Gods verborgen, gelijk Hij hierna spreekt Col. 2:3. Die dan Christus in zich heeft wonende door het geloof, die heeft alles met Hem; Rom. 8:32.

Col 2.3 Ro 8.32

65) de Hoop der

Dat is, in wien en door wien wij de hoop der eeuwige heerlijkheid ontvangen.

66) in alle wijsheid,

Namelijk ter zaligheid nodig. Zie Hand. 20:27; 2 Tim. 3:15.

Ac 20.27 2Ti 3.15

67) een iegelijk mens

Namelijk wie hij ook zij, hetzij Jood of heiden.

68) volmaakt stellen

Dat is, leren zijne volmaaktheid alleen in Christus te stellen en te zoeken; of in Christus' geloof en leer. Zie Hand. 4:12; Rom. 1:16.

Ac 4.12 Ro 1.16
69) strijdende

Ene gelijkenis, genomen van degenen, die om prijs strijden of vechten, die al hunne krachten, die zij hebben, gebruiken om te overwinnen.

70) naar Zijn werking,

Dat is, naar de mate Zijner werking, die in ons niet ledig is. Zie 1 Cor. 15:10; 2 Tim. 1:6,7.

1Co 15.10 2Ti 1.6,7
Copyright information for DutKant