Deuteronomy 1:35

59) gezworen heb uw vaderen te zullen geven!

Een onvolkomen rede, in het eedzweren gebruikelijk. Zie Gen. 14:23, en Num. 14:23. Sommigen verstaan daarop: zo zal Ik geen God zijn, of, Ik zal niet leven.

Ge 14.23 Nu 14.23

Deuteronomy 32:5

9) Hij heeft het tegen

Namelijk, Isra‰l.

10) Hem verdorven;

Namelijk, den HEERE.

11) Zijn kinderen niet;

Te weten, die het alzo verdorven en zo schandelijk gemaakt hebben. Anders, hun gebrek is niet zijner kinderen; dat is, betaamt dengenen niet, die zijn kinderen genaamd worden, dewijl het niet uit zwakheid, maar uit moedwil en een onboetvaardig hart voortkomt.

Psalms 14:5

14) Aldaar

Dat is, alsdan. Zie Zef. 1:14, en onder Ps. 36:13, enz. als God zal tonen en zij in hunne consienti‰n zullen gevoelen daat Hij het met de menigte of gemeente der vromen houdt en dezer goddelozen tegenpartij is; dan zullen zij met groten schrik bevangen worden, hoewel zij niets minder dachten dan zulks. Dat is een profetie van de toekomende, dat de profeet zo zeker stelt alsof het bereids geschied was. Verg. Ps. 36:13 en Ps. 53:6.

Zep 1.14 Ps 36.12,12 53.5

15) bij het

Of, onder, of met het rechtvaardig geslacht. Verg. Ps. 12:8.

Ps 12.7

Proverbs 30:12-14

32) in zijn ogen

Dat is, in zijn eigen gevoelen en oordeel. Vergelijk Job 18:3, en zie de aantekening. Versta hier de schijnheiligen en geveinsden, die zich houden zuiver van zonde te zijn, of immers zeer weinig daarmede besmet ten aanzien van anderen.

Job 18.3

33) drek

Dat is, zonden, welke hier genaamd worden met een woord, hetwelk betekent de onreinheid, die door den kamergang uitgeworpen wordt. Alzo Jes. 4:4.

Isa 4.4
34) welks ogen

Versta, hovaardige mensen, die veel gevoelen van zichzelven, een ieder verachten en over het hoofd zien willen. Zie boven Spreuk. 6:17.

Pr 6.17
35) welks

Versta, in het algemeen, die geheel wreed en zonder medelijden zijnde, hun aanzien en vermogen misbruiken om de kleinen te vernielen; gelijk daar zijn achterklappers, faamrovers en lasteraars; idem, die met geweld de ellendigen verdrukken; mitsgaders de gierigaards, die hunnen naaste door bedriegelijken handel verdrukken of door woeker uitzuigen.

36) tanden

Vergelijk Ps. 57:5.

Ps 57.4

37) baktanden

Zie Job 29:17.

Job 29.17

38) te verteren.

Dat is, te verslinden en te vernielen. Zie Exod. 15:7, en de aantekening, Deut. 32:42; 2 Sam. 2:26.

Ex 15.7 De 32.42 2Sa 2.26
Copyright information for DutKant